In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een werknemer die sinds 10 april 2015 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten. De werknemer had een WIA-aanvraag ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag opgeschort en de loonsanctie voor de werkgever verlengd. De rechtbank had het beroep van de werkgever tegen de bestreden besluiten van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelt dat het medische onderzoek dat aan de besluiten ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad stelt vast dat de medische beperkingen van de werknemer correct zijn vastgesteld en dat zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 mei 2017 en 15 mei 2017 niet volledig en duurzaam is geacht. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2017 op 65,29% wordt vastgesteld en de resterende verdiencapaciteit op € 838,59. Tevens wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 15 mei 2017 vastgesteld op 100%. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de werkgever.