ECLI:NL:CRVB:2019:682
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van IKEA B.V. tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-uitkering van een werknemer die zich op 18 september 2012 ziek meldde wegens overbelasting. De werknemer had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was op 14 juli 2014 door een verzekeringsarts van het Uwv beoordeeld. Deze arts concludeerde dat de werknemer 100% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 werd deze uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. IKEA B.V. maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Amsterdam, die het beroep van IKEA B.V. ongegrond verklaarde.
In hoger beroep voerde IKEA B.V. aan dat de werknemer op 16 februari 2016 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts over de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie onvoldoende was onderbouwd. De Raad benadrukte dat bij een behandeling gericht op stabilisatie, verbetering van de belastbaarheid nauwelijks te verwachten is. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van €2.560,-.