In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het algemeen bestuur van het Werkplein Fivelingo ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en later de Participatiewet (PW). Het algemeen bestuur had de bijstand van appellant ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door niet op het uitkeringsadres te wonen. Dit werd onderbouwd met extreem laag waterverbruik en laag energieverbruik op het uitkeringsadres. Appellant betwistte deze conclusies en stelde dat hij om financiële redenen nauwelijks in de woning verbleef.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het algemeen bestuur aannemelijk had gemaakt dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde dat een bewijsvermoeden kan worden gebruikt als de betrokkene een redelijke verweermogelijkheid heeft. Appellant had niet voldoende bewijs geleverd om de vooronderstelling te weerleggen dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de boete, die was vastgesteld op € 1.674,-, en verlaagde deze naar € 838,-, rekening houdend met de draagkracht van appellant. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.602,- en bepaalde dat het college het griffierecht van € 174,- aan appellant moest vergoeden.