ECLI:NL:CRVB:2021:663
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1973, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de Wajong niet de juiste wettelijke grondslag was en dat de beoordeling op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet diende te geschieden. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn gestelde beperkingen op achttienjarige leeftijd.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen in verband met een psychische aandoening niet correct waren beoordeeld. Hij voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn OSAS en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet zijn werkelijke beperkingen weerspiegelde. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van de appellant terecht had verworpen en dat de vastgestelde beperkingen op basis van de beschikbare medische gegevens correct waren. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor de appellant op achttienjarige leeftijd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te onderbouwen en dat de informatie van de behandelaars door de verzekeringsartsen was meegenomen in hun beoordeling. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.