ECLI:NL:CRVB:2021:663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
19/420 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1973, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de Wajong niet de juiste wettelijke grondslag was en dat de beoordeling op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet diende te geschieden. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn gestelde beperkingen op achttienjarige leeftijd.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen in verband met een psychische aandoening niet correct waren beoordeeld. Hij voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn OSAS en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet zijn werkelijke beperkingen weerspiegelde. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van de appellant terecht had verworpen en dat de vastgestelde beperkingen op basis van de beschikbare medische gegevens correct waren. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor de appellant op achttienjarige leeftijd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te onderbouwen en dat de informatie van de behandelaars door de verzekeringsartsen was meegenomen in hun beoordeling. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19 420 WAJONG

Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2018, 18/599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord. Daarop heeft appellant gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn vader en bijgestaan door mr. Brauer. Voor het Uwv heeft mr. P.C.P. Heijnen-Veldman via videobellen aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1973, heeft met een door het Uwv op 1 mei 2017 ontvangen formulier een laattijdige aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft deze aanvraag na onderzoek van een verzekeringsarts bij besluit van 13 juni 2017 afgewezen, omdat er geen of onvoldoende gegevens zijn die kunnen leiden tot een oordeel over de arbeidsongeschiktheid van appellant op achttienjarige leeftijd. Bij beslissing op bezwaar van 5 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 13 juni 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten onrechte de Wajong als wettelijke grondslag heeft opgenomen in het bestreden besluit, nu de beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in een, door de rechtbank verzocht, nader rapport van 10 september 2018 tot de conclusie gekomen dat de op die datum vastgestelde beperkingen als gevolg van een ontwikkelingsstoornis bij appellant ook min of meer reeds aanwezig waren ten tijde van het zeventiende / achttiende levensjaar. Over de gestelde beperkingen als gevolg van slaapapneu (OSAS) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt gehandhaafd dat er zonder exacte medische gegevens op de datum in geding, geen beperkingen te geven zijn. Aan de hand van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd die appellant op achttienjarige leeftijd met inachtneming van zijn beperkingen kon verrichten en waarmee hij het wettelijk minimumloon kon verdienen.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het betoog van appellant dat hij meer beperkt is dan dat is aangenomen door het Uwv, bij gebrek aan enige onderbouwing geen doel treft. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om de arbeidskundige beoordeling en functieduiding voor onjuist te houden. Appellant heeft anders dan de stelling dat hij de geselecteerde functies om medische redenen niet kan verrichten, geen specifieke gronden aangevoerd tegen het arbeidskundige deel van de schatting. Uitgaande van de juiste vaststelling van de beperkingen van appellant, heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak overwogen dat het bewijsrisico vanwege het grote tijdsverloop tussen de periode in geding en de datum van aanvraag bij appellant blijft. Nu appellant niet is benadeeld door de onjuiste wettelijke grondslag van het bestreden besluit of het in beroep gewijzigde verzekeringsgeneeskundig standpunt van het Uwv, heeft de rechtbank deze gebreken gepasseerd. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep en vergoeding van het griffierecht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de in beroep opgestelde FML ten onrechte heeft onderschreven. Appellant is van mening dat zijn beperkingen in verband met zijn psychische aandoening in die FML zijn onderschat en dat hij vanaf zijn jeugd nooit goed heeft gefunctioneerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een brief en verslag van orthopedagoog R. de Groot van 1 mei 1985 ingediend. In de FML is voorts ten onrechte geen rekening gehouden met zijn OSAS, nu aannemelijk is dat de daaruit voortvloeiende beperkingen reeds aanwezig waren toen hij nog op school zat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet gemotiveerd waarom hij afwijkt van de beoordeling van de verzekeringsarts dat er momenteel sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep tevens het standpunt heeft ingenomen dat de huidige situatie van appellant herleid kan worden naar de achttienjarige leeftijd. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden gevolgd in zijn standpunt dat de medische situatie van appellant sinds zijn achttienjarige leeftijd is verslechterd, moet appellant op grond van de zogeheten Amberbepaling in de Wajong als jonggehandicapte worden aangemerkt. Appellant heeft aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten, omdat hij niet tot arbeid in staat is. Tot slot heeft appellant, onder verwijzing naar het Korošec-arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212), de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2019, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de juistheid van de in beroep vastgestelde FML is een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden terecht verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Wat in hoger beroep is aangevoerd geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. In het in hoger beroep ingebrachte verslag van de orthopedagoog van 1 mei 1985 wordt melding gemaakt van een uitstekend intelligentieniveau en een lichte mate van Minimal Brain Damage-gedrag bij appellant, waar met remedial teaching veel aan zou kunnen worden verbeterd. Deze bevindingen uit 1985 geven geen aanleiding voor het oordeel dat de voor appellant vastgestelde FML onjuist zou zijn. Daarin zijn immers beperkingen opgenomen ten aanzien van het omgaan met stress en met nieuwe dingen, het begrijpen van non-verbale boodschappen, het uiten van gevoelens, conflicthantering, het omgaan met onbekenden, het in groepsverband werken en het structureren. Dat er op achttienjarige leeftijd ([geboortedatum] 1991) bij appellant al sprake was van beperkingen ten gevolge van OSAS blijkt niet uit de voorhanden zijnde medische gegevens. Appellant heeft zich in 2006 voor het eerst met deze klachten tot de longarts gewend.
4.2.
Desgevraagd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog verduidelijkt dat op achttienjarige leeftijd bij appellant uitsluitend beperkingen als gevolg van ASS dienen te worden aangenomen. Uit de aanwezige medische informatie blijkt niet dat in 1991 al sprake was van de ernstige psychische symptomen als gevolg van een gesuponeerde stemmingsstoornis, waarvan ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts in juni 2017 sprake was, en die voor deze arts mede aanleiding waren om in 2017 een situatie van geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. De Raad ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. De beschikbare gegevens bieden geen enkel aanknopingspunt voor de aanname dat de beperkingen die de verzekeringsarts in juni 2017 bij appellant vaststelde en die aanleiding gaven op dat moment een situatie van geen benutbare mogelijkheden aan te nemen, zijn toegenomen in de periode van vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellant, te weten: de periode van [geboortedatum] 1991 tot [geboortedatum] 1996. In een verslag van klinisch psycholoog M.G.A. Franken van 5 oktober 2007 is vermeld dat appellant geen psychische klachten formuleert en er geen aanwijzingen worden gevonden voor depressiviteit of angst. Gelet hierop kan appellant reeds om die reden geen beroep doen op de regeling voor toegenomen beperkingen in de Wajong.
4.3.
Het beroep op het arrest Korošec slaagt niet. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het medisch oordeel van het Uwv onjuist is. Hij heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt door zowel in beroep als in hoger beroep medische informatie van zijn behandelaars in te dienen. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als die van appellant een medisch deskundige te benoemen. Appellant heeft informatie van behandelaars over de bestaande aandoeningen in het geding gebracht. Van die informatie kan niet gezegd worden dat die naar zijn aard niet geschikt is om twijfel te zaaien aan de rapporten van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben die informatie inzichtelijk bij hun beoordeling betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst.
4.4.
Gelet op 4.1, 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van A.L.Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L. Abdoellakhan