ECLI:NL:CRVB:2021:625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en toerekening van inkomsten uit loondienst en zelfstandigheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante ontvangt sinds 2007 een uitkering op basis van de Wet WIA, en in 2014 ontving zij zowel inkomsten uit haar zelfstandige werkzaamheden als uit loondienst. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante te veel uitkering heeft ontvangen en heeft haar verplicht dit bedrag terug te betalen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de inkomsten correct had toegerekend aan de maanden waarin deze zijn ontvangen, en dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel uitkering ontving. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de toerekening van haar inkomsten tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, maar de Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel. De Raad bevestigt dat de regelgeving correct is toegepast en dat er geen aanleiding is om de uitspraak van de rechtbank te wijzigen. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.