ECLI:NL:CRVB:2021:591
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en herbeoordeling van re-integratie-inspanningen in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die was opgelegd aan appellante, een B.V., door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een werkneemster die sinds 2005 bij appellante werkzaam was en in 2015 uitviel met psychische klachten. Het Uwv had de loondoorbetalingsverplichting van appellante verlengd tot 7 januari 2018, omdat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het medisch oordeel van de bedrijfsarts, die regelmatig contact had met de werkneemster en de informatie van behandelaars had betrokken, plausibel was. Het bestreden besluit van het Uwv, dat uitging van een wezenlijk andere inschatting van de belastbaarheid van de werkneemster, mist voldoende onderbouwing. De Raad oordeelt dat appellante niet in staat was om de arbeidsuren van de werkneemster uit te breiden, gezien de beschikbare medische informatie. Hierdoor kon de loonsanctie niet worden gehandhaafd.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd vernietigd. De Raad herroept het besluit van het Uwv en bepaalt dat de loondoorbetalingsverplichting van appellante na de verplichte periode komt te vervallen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.869,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.