In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de Wajong-uitkering van betrokkene, die in verband met een licht verstandelijke beperking een uitkering ontving. De moeder van betrokkene heeft zijn belangen behartigd en een Wajong-aanvraag ingediend. Het Uwv heeft vastgesteld dat betrokkene te veel uitkering heeft ontvangen omdat hij niet tijdig heeft doorgegeven dat hij een opleiding volgde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld, omdat het niet had onderzocht of de moeder van betrokkene voldoende kennis had om de belangen van haar zoon te behartigen. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wetenschap en het kennisniveau van de moeder niet onvoldoende waren en dat het niet melden van de tegemoetkoming scholieren aan betrokkene aan hem kon worden toegerekend. De Raad stelde vast dat het Uwv op juiste wijze de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht had herzien. Betrokkene had weliswaar gesteld dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar dit was niet onderbouwd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat betrokkene een bedrag van € 6.119,52 aan te veel ontvangen Wajong-uitkering moet terugbetalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E.J.J.M. Weyers als voorzitter.