ECLI:NL:CRVB:2021:517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
19/5105 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds november 2011 als koeriersplanner werkte, had zich in 2012 ziekgemeld en ontving vanaf 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2018, waarbij werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, werd haar WIA-uitkering beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de informatie van de behandelend sector niet correct was meegenomen.

De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 13 januari 2021 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was via beeldbellen. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig en deugdelijk onderzoek had verricht en dat de overwegingen van de rechtbank volledig werden onderschreven. De Raad verwierp de stellingen van appellante dat haar klachten waren onderschat en dat de verzekeringsartsen de informatie van de behandelend sector niet correct hadden meegenomen.

De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige overtuigend had gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat haar belastbaarheid niet werd overschreden. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 5105 WIA

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 oktober 2019, 18/3194 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Appellante is samen met haar partner verschenen, bijgestaan door mr. F.Y. Gans. Het Uwv heeft zich – via beeldbellen – laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1. 1.
1. Appellante is vanaf november 2011 (tot 1 mei 2014) werkzaam geweest als [functie]
bij [naam B.V. 1] BV voor 35,86 uur per week. Op 24 augustus 2012 heeft zij zich ziekgemeld met klachten van het houdings- en bewegingsapparaat (zwangerschap).
1.1.2.
Vanaf 5 mei 2014 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 46,15%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv aan appellante per 5 april 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.1.3.
Vanaf 13 april 2015 heeft appellante in het kader van re-integratie een opleiding gevolgd en (laatstelijk) voor 38,89 uur per week gewerkt als koeriersplanner via [naam B.V. 2] BV, waar zij op 18 mei 2015 wegens toegenomen klachten is uitgevallen. Vervolgens heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Vanaf 15 mei 2017 ontvangt appellante een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, omdat zij (tijdelijk) geen benutbare mogelijkheden had in verband met een revalidatietraject.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellante op 19 februari 2018 het spreekuur
van een verzekeringsarts bezocht. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 27 februari 2018 vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0,00%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 april 2018 vastgesteld dat appellante met ingang
van 18 juni 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 november
2018 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 november 2018 ten grondslag gelegd.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig en deugdelijk geacht.
Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante op het spreekuur gezien en bij hun beoordeling informatie van de behandelend sector betrokken. Zij hebben overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de in de FML vastgestelde belastbaarheid van 27 februari 2018 past bij de klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat er geen reden bestaat voor een urenbeperking en duidelijk en overtuigend onderbouwd dat en waarom de huidige beoordeling afwijkt van eerdere beoordelingen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 september 2019 naar aanleiding van de in beroep ingestuurde medische gegevens – waaronder een brief van de GZ-psycholoog van 15 maart 2019 en WMO-rapportages – vastgesteld dat bij appellante sprake is van een negatieve ontwikkeling op psychisch vlak na de datum in geding en dat de WMO-rapportages niet toepasbaar zijn op de WIA-beoordeling. Dit laatste omdat de sociale problematiek op zichzelf geen motivatie kan vormen voor beperkingen in het functioneren. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214) heeft de rechtbank opgemerkt dat de beleving en het hebben van klachten niet beslissend is voor de vraag welke beperkingen bij appellante zijn vast te stellen.
2.2.
Wat betreft het arbeidskundige aspect heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 november 2018 voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en dat daarmee haar medische belastbaarheid niet wordt overschreden.
3.1.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en ondeugdelijk is. De informatie van de behandelend sector is niet op de juiste wijze meegenomen bij de vaststelling van beperkingen en de beoordelingen van de verzekeringsartsen bevatten tegenstrijdigheden. Dit laatste omdat de besluitvorming van het Uwv betekent dat zij – ondanks de verslechtering van haar medische situatie – binnen een jaar van volledig arbeidsongeschikt naar volledig arbeidsgeschikt wordt aangemerkt. Daartoe heeft zij gewezen op de informatie van de behandelend reumatoloog van 19 maart 2018, haar behandeling voor toegenomen psychische klachten bij METggz en het gegeven dat een verdere opbouw van haar belastbaarheidsniveau door toename van de klachten van de rechterschouder, heup en nek niet is gelukt. Verder is miskend dat het eerdere revalidatietraject geen verbetering heeft gebracht en dat de noodzaak tot het volgen van een intensief revalidatietraject onverminderd aanwezig is. Dat zij daartoe niet in staat is, betekent niet, zoals de verzekeringsartsen hebben geoordeeld, dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Verder betwist appellante dat ‘de negatieve ontwikkeling op psychisch vlak’ nog niet bestond op de datum in geding.
3.1.2.
Verder heeft zij naar voren gebracht dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de WMO-indicatie niet is gebaseerd op sociale problematiek, maar op haar medische beperkingen en het risico op overbelasting. Om die reden is de WMO-beoordeling wel degelijk van invloed op de WIA-beoordeling.
3.1.3.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling stelt appellante zich op het standpunt dat, nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies met de SBC-codes 315100 en 315173 heeft verworpen, ook de overige geselecteerde vergelijkbare functies van administratief medewerker en secretarieel medewerker voor haar niet geschikt zijn. De belastbaarheid in die functies is vergelijkbaar met de maatmanfunctie waarvoor zij is uitgevallen. Alsdan resteert er maar één geschikte functie en dat is onvoldoende. Verder zijn de functies niet geschikt vanwege aaneengesloten zitten, de mate van dynamische handelingen, deadlines, probleemoplossend vermogen, productiepieken en handelingstempo.
3.1.4.
Ten slotte wijst zij erop dat, ondanks al haar inspanningen in het verleden zoals reintegratie en het volgen van een opleiding, het haar niet is gelukt te functioneren in arbeid.
3.2.1.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op de gronden in hoger beroep heeft het Uwv het volgende naar voren gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle medische informatie in zijn beoordeling meegenomen en ook gemotiveerd aangegeven dat die informatie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2018:998) heeft het Uwv erop gewezen dat niet de diagnose bepalend is voor het vaststellen van beperkingen, maar de beperkingen ten gevolge van ziekte en gebrek. Op de datum in geding was anders dan voorheen geen sprake van revalidatie gedurende vier dagen per week, waardoor zij destijds geen benutbare mogelijkheden had en waarvoor zij (tijdelijk) 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Dat de FML van 27 februari 2018 op enkele punten afwijkt van de FML per
17 juli 2015 of 11 april 2016 is te verklaren uit de medische feiten. Rond de datum in geding was blijkens de brief van METggz van 21 november 2018 sprake van een verbeterde psychische toestand.
3.2.2.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat zorgvuldig is gemotiveerd dat de drie geselecteerde functies geschikt zijn. Anders dan in de maatgevende functie van callcenter agent is bij de functies van administratief medewerker en secretarieel medewerker geen sprake van hoge productiepieken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte en gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van
18 juni 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig en deugdelijk onderzoek door het Uwv. De overwegingen van de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat haar klachten zijn onderschat en dat de informatie van de behandelend sector niet, dan wel onjuist, door de verzekeringsartsen zijn meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben in de afzonderlijke fasen van bezwaar en beroep steeds opnieuw weer de ingezonden informatie van de behandelend sector bij hun beoordeling betrokken en overtuigend gemotiveerd dat die informatie niet leidt tot andere inzichten over de medische situatie van appellante ten tijde in geding. Dat appellante eerder volledig arbeidsongeschikt werd geacht, maakt dat niet anders omdat destijds sprake was van geen benutbare mogelijkheden doordat appellante een revalidatiebehandeling volgde. Dat thans nog steeds sprake is van een noodzaak voor een dergelijke behandeling, maakt dat – wat daar ook van zij – niet anders omdat appellante ten tijde in geding feitelijk geen revalidatiebehandeling volgde.
4.5.
Evenmin wordt appellante gevolgd in haar stelling dat het laten vervallen van de functies van administratief ondersteunend medewerker en telefonische verkoper door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, betekent dat ook de functies van secretarieel medewerker en administratief medewerker (document scannen) niet voor appellante geschikt zijn. In zijn rapport van 12 november 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de laatstgenoemde functies anders is en dat daarmee de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L.K. Dagmar