ECLI:NL:CRVB:2021:516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens verwijtbare niet-instelling van bezwaar en beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin hem een loongerelateerde WGA-uitkering was toegekend. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,37%, maar na bezwaar van de werkgeefster werd deze herzien naar 74,78%. Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met deze herziening en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat appellant psychische klachten had, waardoor hij niet in staat was om bezwaar te maken of beroep in te stellen. De Raad oordeelde echter dat appellant er niet in was geslaagd dit standpunt aannemelijk te maken, aangezien hij geen medische stukken had overgelegd ter onderbouwing van zijn klachten. De Raad concludeerde dat appellant verwijtbaar geen bezwaar had gemaakt en geen beroep had ingesteld, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig instellen van bezwaar en beroep in bestuursrechtelijke procedures.