ECLI:NL:CRVB:2021:508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor nevenwerkzaamheden van een Universitair Hoofddocent en de gevolgen voor belangenverstrengeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een Universitair Hoofddocent (UHD) van de Technische Universiteit Delft, die toestemming had gevraagd voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als belangenbehartiger voor een vakbond. De appellant, die sinds 1988 in dienst is van de TU Delft, had eerder toestemming gekregen voor verschillende nevenactiviteiten, maar niet voor zijn rol als belangenbehartiger. Het college van bestuur van de TU Delft had deze toestemming geweigerd, omdat het de belangen van de universiteit in gevaar zou kunnen brengen en er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad overwoog dat de nevenwerkzaamheden van de appellant onder de definitie van nevenwerkzaamheden vallen zoals vastgelegd in de Regeling nevenwerkzaamheden. De Raad bevestigde dat de weigering van toestemming voor de nevenwerkzaamheden gerechtvaardigd was, omdat de verschillende functies van de appellant (UHD en belangenbehartiger) tegenstrijdige belangen met zich meebrachten. De Raad oordeelde dat de beperking van de nevenwerkzaamheden niet in strijd was met het recht op vrijheid van vereniging, zoals vastgelegd in artikel 11 van het EVRM, omdat deze beperking noodzakelijk was om de integriteit van de openbare dienst te waarborgen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.