ECLI:NL:CRVB:2021:503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
19/2830 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen van derden op bankrekening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant. De uitspraak betreft de bijschrijvingen die appellant ontving van derden op zijn bankrekening. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand van appellant herzien van 1 augustus 2017 tot 1 april 2018 en een bedrag van € 1.764,- netto teruggevorderd. De Raad oordeelt dat deze bijschrijvingen als inkomsten moeten worden aangemerkt, en dat appellant had moeten melden dat hij deze bijschrijvingen ontving. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat het college terecht inzage heeft gevraagd in de bankafschriften van de afgelopen negen maanden. De Raad stelt vast dat appellant regelmatig bijschrijvingen ontving van verschillende personen, waaronder familieleden, en dat deze bijschrijvingen van invloed zijn op zijn recht op bijstand. De Raad volgt niet de stelling van appellant dat bedragen die hij enkele dagen later terugbetaalde buiten beschouwing moeten blijven, omdat deze bedragen hem in de tussentijd wel ter beschikking stonden voor zijn levensonderhoud. De Raad concludeert dat appellant te veel bijstand heeft ontvangen door de bijschrijvingen niet te melden, en dat het college verplicht is om de bijstand te herzien en terug te vorderen. De hoger beroepen van appellant worden afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19.2830 PW-PV, 20/853 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 2 maart 2021
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2019, 18/6240 (aangevallen uitspraak 1) en van
20 januari 2020, 19/1406 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: Y.S.S. Fatni
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.C.D. Newoor, advocaat. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.A.C. Kooij.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Dit betekent dat het college de bijstand van appellant terecht van 1 augustus 2017 tot 1 april 2018 heeft herzien en € 1.764,- netto heeft teruggevorderd en de vordering heeft gebruteerd.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij een rechtmatigheidsonderzoek bleek dat appellant in de drie maanden daarvoor bijschrijvingen van anderen op zijn bankrekening had ontvangen. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college daarom ook inzage mocht vragen in de bankafschriften van de negen maanden daarvoor. Dit is vaste rechtspraak [1] .
Appellant heeft van [A.]., [B], [C.]. en [D.]. met enige regelmaat bijschrijvingen ontvangen als hij zijn lasten niet kon voldoen. Ook zijn twee broers en zijn zus hebben hem financieel bijgestaan. Volgens appellant zijn het leningen en hij heeft daar in de loop van de tijd ook daadwerkelijk op afgelost.
Recht op bijstand bestaat als iemand niet genoeg middelen heeft om in het noodzakelijke levensonderhoud te voorzien [2] . Middelen zijn alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover iemand kan beschikken [3] . Daarop heeft de wet een aantal uitzonderingen gemaakt, maar een lening staat daar niet bij [4] . Als betalingen geen verantwoorde gift zijn [5] , met enige regelmaat voorkomen en werden ontvangen terwijl men ook bijstand ontving, zijn het inkomsten [6] die van invloed zijn op de hoogte van de bijstand. Ook dit is vaste rechtspraak [7] .
Het college heeft twee bijschrijvingen van een broer van appellant buiten beschouwing gelaten, omdat appellant die enkele dagen later al had terugbetaald. De Raad volgt niet de stelling van appellant dat dus ook de andere bedragen die hij heeft terugbetaald buiten beschouwing moeten blijven. Het verschil is dat die andere bedragen pas veel later zijn terugbetaald, zodat appellant dat geld voor zijn levensonderhoud heeft kunnen gebruiken.
Het college heeft ook een bijschrijving van [E.]. buiten beschouwing gelaten, omdat hij per emailbericht had verklaard dat hij boodschappen die appellant voor hem had gedaan, heeft terugbetaald. De stelling van appellant dat het bij één bijschrijving van [D.]. ook ging om voorgeschoten boodschappen, zodat die ook buiten beschouwing moet blijven, volgt de Raad ook niet. Van de verklaring van [D.] kan niet worden vastgesteld dat die echt van haar is. Bovendien heeft appellant dit bedrag later weer aan [D.] terugbetaald.
Iemand die bijstand ontvangt, is verplicht om aan het college alles te melden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk is dat het invloed kan hebben op zijn recht op bijstand [8] . Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij de bijschrijvingen had moeten melden. Verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol. Door de bijschrijvingen niet te melden, heeft appellant te veel bijstand ontvangen. De Participatiewet verplicht het college om alsnog rekening te houden met de bijschrijvingen door de bijstand te herzien [9] en terug te vorderen [10] .
Tegen de brutering heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor hem heeft. Bij de invordering wordt hij beschermd door de beslagvrije voet. Er zijn dus geen dringende redenen om af te zien van terugvordering.
De hoger beroepen slagen niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
Y.S.S. Fatni J.N.A. Bootsma

Voetnoten

1.Uitspraak van 31 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2333
2.Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet
3.Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
4.Artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet
5.Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Participatiewet
6.Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet
7.Uitspraak van 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:956
8.Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
9.Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
10.Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet