ECLI:NL:CRVB:2019:956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet gemelde geldleningen door appellanten
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die vanaf 15 december 2014 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De intrekking vond plaats na een onderzoek door de gemeente Amsterdam, dat werd gestart naar aanleiding van een mededeling van het Beheerteam Werk Team Koers naar Werk 3. Dit onderzoek toonde aan dat appellanten geen melding hadden gemaakt van geldleningen die zij vanaf maart of april 2014 bij familieleden hadden afgesloten. De gemeente concludeerde dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hadden geschonden, omdat zij niet in staat waren om verifieerbare gegevens over hun financiële situatie te overleggen.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van de gemeente ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op bijstand in de betreffende periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat appellanten niet aan hun meldingsplicht hadden voldaan, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met C.A.E. Bon als griffier, en vond plaats op 12 maart 2019. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.