ECLI:NL:CRVB:2021:411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
19/4402 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van subsidie wegens niet-bestede scholingsvoucher voor kansberoep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een subsidie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene had op 2 september 2016 een scholingsvoucher aangevraagd voor de opleiding WMO consulent, maar heeft deze niet gevolgd. In plaats daarvan heeft hij zich ingeschreven voor de opleiding Apothekersassistent MBO-4, die niet meer als kansberoep werd erkend. Het Uwv heeft de subsidie op 21 november 2018 ingetrokken en het bedrag van € 2.500,- teruggevorderd, omdat betrokkene de voucher niet heeft besteed aan de aangevraagde opleiding. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen. Het Uwv heeft in hoger beroep erkend dat een belangenafweging had moeten plaatsvinden, maar stelde dat deze wel degelijk had plaatsgevonden, hoewel dit niet expliciet uit het bestreden besluit bleek. De Raad oordeelde dat het Uwv in redelijkheid tot intrekking van de subsidie heeft kunnen besluiten, omdat betrokkene niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de regeling. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en bevestigde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van het Uwv.

Uitspraak

19 4402 WW

Datum uitspraak: 25 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 september 2019, 19/1374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft op 2 september 2016, aangevuld op 21 november 2016, een scholingsvoucher (ook wel: subsidie) aangevraagd op grond van de Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep (Regeling). Op het aanvraagformulier heeft betrokkene ingevuld de opleiding WMO consulent te willen volgen, die op 20 december 2016 start. Het Uwv heeft de aanvraag ingewilligd en betrokkene bij besluit van 23 december 2016 een scholingsvoucher toegekend.
1.2.
Op verzoek van het Uwv heeft betrokkene een formulier “Informatie over besteding van uw scholingsvoucher” ingevuld. In dit formulier heeft betrokkene vermeld dat hij de opleiding waarvoor de subsidie is aangevraagd niet heeft gevolgd, maar dat hij de opleiding Apothekersassistent MBO-4 via NTI is gestart.
1.3.
Bij besluit van 21 november 2018 heeft het Uwv de subsidie ingetrokken, omdat betrokkene de scholingsvoucher niet heeft besteed aan de opleiding en het opleidingsinstituut die hij eerder had opgegeven, en het bedrag van € 2.500,- van betrokkene teruggevorderd. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat vaststaat dat de door betrokkene gevolgde opleiding niet is gericht op het kansberoep waarvan hij bij de aanvraag heeft opgegeven zich daartoe te willen laten omscholen. De melding hierover is pas ontvangen na het vervallen van de Regeling, zodat er geen nieuwe aanvraag meer kan worden ingediend en dus ook geen voucher meer kan worden toegekend. Bovendien heeft betrokkene zich niet gehouden aan de verplichting in de Regeling om direct door te geven als de scholing niet zal plaatsvinden. Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de toekenning van de scholingsvoucher is gebaseerd op een subsidieregeling. Het Uwv kan de subsidie op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder bepaalde voorwaarden intrekken. Bij zijn besluitvorming dient het Uwv volgens de rechtbank ook de belangen van betrokkene mee te wegen. Betrokkene heeft met de scholingsvoucher een andere opleiding gevolgd, die – zo op het oog – ook voor een voucher in aanmerking zou zijn gekomen. Daarnaast staat in het formulier dat betrokkene heeft ingevuld over de besteding van de scholingsvoucher dat – als hij een andere opleiding heeft gevolgd – er opnieuw zal worden beoordeeld of hij recht had op de scholingsvoucher. Verder heeft betrokkene ook daadwerkelijk een nieuwe baan gevonden. Ook heeft betrokkene gewezen op de financiële gevolgen; hij moet nu een bedrag van € 2.500,- terugbetalen. De rechtbank is niet gebleken dat het Uwv een belangenafweging heeft gemaakt. Het Uwv heeft weliswaar ter zitting verklaard dat de intrekking is gebaseerd op een vaste gedragslijn, maar dit blijkt niet uit de besluitvorming. Ook is niet gebleken dat het Uwv heeft gehandeld in overeenstemming met die gedragslijn. Het bestreden besluit is daarom volgens de rechtbank in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep erkend dat, gelet op artikel 4:49 van de Awb, sprake is van een bevoegdheid tot intrekking van een eerder verleende subsidie, zodat een belangenafweging moet plaatsvinden. Volgens het Uwv heeft deze belangenafweging wel degelijk plaatsgevonden. In de beleidsnotitie Herziening en terugvordering scholingsvoucher van 4 maart 2019 (Beleidsnotitie) is uiteengezet in welke gevallen een scholingsvoucher wordt herzien. In het geval van betrokkene is de subsidie ingetrokken, omdat de scholingsvoucher niet is besteed aan de opleiding waarvoor deze is aangevraagd en dit betrokkene valt aan te rekenen. Hij heeft immers – zonder het Uwv hierover te infomeren – besloten de scholingsvoucher te gebruiken voor het volgen van een andere opleiding. Betrokkene had niet voor een scholingsvoucher voor de opleiding voor apothekersassistent in aanmerking kunnen komen, aangezien het beroep van apothekersassistent vanaf 18 juli 2017 niet meer op de lijst van kansberoepen staat en betrokkene zich pas op 14 februari 2018 voor deze opleiding heeft ingeschreven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635, waarin het algemene kader voor een belangenafweging is gegeven, heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er in een geval als hier aan de orde een afweging moet worden gemaakt tussen het belang van de handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Volgens het Uwv is in dit geval sprake van een ernstige tekortkoming nu betrokkene de opleiding waarvoor hij de scholingsvoucher heeft aangevraagd en ontvangen niet heeft gevolgd, hij daarvan in strijd met artikel 10 van de Regeling geen melding heeft gedaan aan het Uwv en hij zich pas na anderhalf jaar na de subsidieverlening heeft ingeschreven voor een opleiding. Verder heeft het Uwv naar voren gebracht dat er geen aanwijzing is dat (het starten van) de opleiding heeft bijgedragen aan het vinden van een dienstbetrekking. Tot slot is het Uwv niet gebleken dat de terugvordering voor betrokkene tot onevenredig nadelige gevolgen heeft geleid.
3.2.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel recht heeft op de subsidie, omdat hij in overeenstemming met de bedoeling van de Regeling, namelijk de verbetering van zijn kansen op de arbeidsmarkt, heeft gehandeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij de aangevallen uitspraak. Hieraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen kan terugvorderen.
4.2.
Het hoger beroep van het Uwv beperkt zich tot de opdracht van de rechtbank om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Volgens het Uwv ligt aan de intrekking en de terugvordering van de subsidie wel degelijk een belangenafweging ten grondslag, zij het dat deze niet expliciet uit de bewoordingen van het bestreden besluit blijkt.
4.3.
Niet in geschil is dat betrokkene de aan hem toegekende subsidie niet heeft besteed aan de opleiding waarvoor die is aangevraagd en dat hij het Uwv niet onverwijld heeft gemeld dat hij de opleiding waarvoor hem de scholingsvoucher is verleend niet ging volgen. Deze informatie had betrokkene, gelet op artikel 10, eerste lid, van de Regeling, onverwijld bij het Uwv moeten melden. Het Uwv was daarom op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de subsidie in te trekken. Partijen verschillen van mening over de vraag of het Uwv in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Het Uwv heeft in een Beleidsnotitie onder meer uiteengezet in welke gevallen wordt teruggekomen van de subsidieverlening. Hieruit volgt onder meer dat de subsidie wordt ingetrokken, indien de voucher niet is besteed aan de opleiding waarvoor deze is verleend. Betrokkene heeft zich pas op 14 februari 2018 ingeschreven voor de opleiding Apothekersassistent MBO-4, terwijl het beroep van apothekersassistent al vanaf 18 juli 2017 niet meer als kansberoep is aangemerkt. Anders dan betrokkene heeft gesteld, is de hem verleende voucher niet besteed aan de kosten voor een opleiding tot een kansberoep en heeft hij daarmee niet gehandeld in overeenstemming met het doel van de Regeling. Gelet hierop wordt geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid tot intrekking van de subsidie heeft kunnen besluiten.
4.5.
Het Uwv is op grond van artikel 13 van de Regeling gehouden de verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen, indien deze ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt en betrokkene zich niet aan de mededelingsverplichting heeft gehouden. Uit artikel 4:57 van de Awb volgt echter dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid tot terugvordering. Artikel 13 van de Regeling, die van lagere orde is dan het voorschrift in de Awb, is om die reden in strijd met artikel 4:57 van de Awb, voor zover daarin de terugvordering van de aan betrokkene onverschuldigd betaalde subsidie dwingend is voorgeschreven. In zoverre mist artikel 13 van de Regeling verbindende kracht (in gelijke zin: de uitspraak van de Raad van 30 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC4321). Het Uwv moet voor de terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Gelet op het feit dat dit niet kenbaar uit het bestreden besluit blijkt, kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het Uwv heeft dit ook ter zitting erkend.
4.6.
In de hogerberoepsprocedure heeft het Uwv nader uiteengezet dat in de Beleidsnotitie is verwoord in welke gevallen van terugvordering wordt afgezien. Betrokkene voldoet niet aan deze criteria. Verder is het Uwv niet gebleken dat betrokkene als gevolg van de terugvordering in onoverkomelijke problemen is komen te verkeren. Betrokkene heeft dit niet betwist en ook overigens geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Uwv van de terugvordering zou moeten afzien. Dit betekent dat het Uwv in redelijkheid kon overgaan tot terugvordering van de aan betrokkene verleende subsidie.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de rechtbank het Uwv ten onrechte heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zullen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 11 februari 2019 in stand blijven;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier