ECLI:NL:CRVB:2021:361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
19/859 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling salarisschaal van een ambtenaar bij de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die werkzaam is bij de Belastingdienst en die in geschil is over zijn salarisschaal na een sollicitatie op een extern opengestelde functie. De appellant, die sinds 1 juli 2014 in dienst is, heeft gesolliciteerd op een functie die extern was opengesteld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dit niet betekent dat hij gelijkgesteld kan worden aan externe kandidaten. De regels van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB) zijn van toepassing op de appellant, die al intern werkzaam was. De Raad bevestigt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze regels af te wijken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat de vacaturetekst en de communicatie met de teamleider niet de gerechtvaardigde verwachting wekten dat de regels van de PUB niet op hem van toepassing zouden zijn. De Raad concludeert dat de inschaling van de appellant correct is verlopen volgens de geldende regels en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard.

Uitspraak

19.859 AW

Datum uitspraak: 18 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 januari 2019, 18/1005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Verberne.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar en beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellant is sinds 1 juli 2014 werkzaam bij de Belastingdienst in groepsfunctie F (salarisschaal 9 tot en met 11), laatstelijk in schaal F, salaristrede 4 (overeenkomend met schaal 9, trede 3).
2.2.
Na een sollicitatie heeft de staatssecretaris appellant aangesteld in de functie [naam functie] bij de [onderdeel] op de locatie [locatie] en hem per 1 september 2017 geplaatst in groepsfunctie I (salarisschaal 11 tot en met 13). Appellant is daarbij ingeschaald in salarisschaal I, trede 00 (overeenkomend met schaal 11, trede 0, hierna 11.0).
2.3.
Bij besluit van 10 januari 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het tegen deze inschaling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard nu de inschaling is verlopen volgens de regels van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. Appellant heeft gesolliciteerd op een functie die extern is opengesteld, maar dat betekent niet dat hij gelijkgesteld kan worden aan een externe kandidaat, omdat appellant al werkzaam was bij de Belastingdienst. De regels van de PUB zijn daarom op hem van toepassing. Appellant mocht er niet op vertrouwen dat bij zijn inschaling rekening zou worden gehouden met zijn werkervaring als dat tegen de regels van de PUB zou ingaan. Dat externe kandidaten anders ingeschaald kunnen worden, bijvoorbeeld uit arbeidsmarktoverwegingen, vindt de rechtbank niet onredelijk. Volgens de PUB behoudt appellant bij aanstelling in de nieuwe functie zijn eigen salarisschaal tenzij deze lager is dan salarisschaal 10.0. Pas bij een goede en volledige functievervulling wordt appellant ingeschaald in de bij groepsfunctie I behorende salarisschaal, te weten 11.0. Op voordracht van zijn teamleiders is appellant direct ingeschaald in salarisschaal 11.0. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die meebrengen dat appellant in afwijking van de regels van de PUB hoger ingeschaald had moeten worden. De manier waarop appellant is ingeschaald geldt voor alle interne kandidaten.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling
van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
Opgewekt vertrouwen
5.2.
Appellant heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Appellant heeft in dit kader gesteld dat in de vacaturetekst is vermeld dat “inschaling in de range van salarisschalen afhankelijk is van het aantal jaren relevante werkervaring”. In het arbeidsvoorwaardengesprek van 18 juli 2017 met P is hem verteld dat hij gezien zijn werkervaring over de inschaling met zijn teamleider kon onderhandelen. Een en ander in samenhang bezien mocht hij erop vertrouwen dat inschaling niet volgens de regels van de PUB zou plaatsvinden, aldus appellant.
5.3.
Dit beroep op het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank terecht verworpen. De Raad stelt vast dat de vacaturetekst is opgesteld met het oog op het werven van externe kandidaten. Dit volgt bijvoorbeeld uit de mededeling bij het kopje “dienstverband” dat men een tijdelijke aanstelling krijgt met uitzicht op een vaste aanstelling en bij “contractduur” dat bij goed functioneren een vaste aanstelling volgt. Dit kan immers niet gelden voor een interne kandidaat met een vaste aanstelling als appellant. Aan het feit dat de regels van de PUB of een verwijzing daarnaar niet zijn opgenomen in de vacaturetekst komt daarom niet de betekenis toe die appellant daaraan toekent. De mededeling dat over inschaling met de teamleider kan worden onderhandeld, wat daar verder ook van zij, kan bij appellant niet de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt, dat de regels van de PUB op hem niet van toepassing zijn dan wel dat in zijn geval van die regels zou moeten worden afgeweken.
Bijzondere omstandigheden
5.4.
Appellant heeft met verwijzing naar artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht betoogd dat de staatssecretaris had moeten afwijken van de regels van de PUB vanwege de bijzondere omstandigheid dat hij al negen jaren relevante werkervaring had ten tijde van de plaatsing in de nieuwe functie. Hoofdstuk 3 van de PUB bevat regels over de inschaling. Deze inschalingsregels gelden voor medewerkers van de Belastingdienst en worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om daarvan af te wijken. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheid als hier bedoeld voordoet. De situatie van appellant wijkt niet in relevante mate af van die van interne kandidaten met werkervaring opgedaan binnen en/of buiten de Belastingdienst. De staatssecretaris heeft bovendien aannemelijk gemaakt dat de relevante werkervaring en de daardoor opgedane kennis van appellant ertoe heeft geleid dat hij op voordracht van zijn teamleiders direct en niet eerst na één jaar is ingeschaald op het salarisniveau, trede 0, van groepsfunctie I in plaats van zijn eigen, toenmalige lagere salarisschaal.
5.5.
Uit 5.1 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en H. Lagas en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Stumpel