ECLI:NL:CRVB:2021:347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 24 juli 2015 ziek meldde vanwege psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 juli 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. Appellant voerde aan dat er onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor hem.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsartsen hadden alle relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken en de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) was adequaat opgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd was en dat de psychische klachten van appellant adequaat waren meegenomen in de beoordeling. Appellant had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van toezeggingen die het Uwv had gedaan die appellant in zijn rechtvaardiging kon aanvoeren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. De geselecteerde functies waren in medisch opzicht geschikt voor appellant, en er was geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad wees ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke arbeidsdeskundige af, omdat er geen twijfel bestond over de arbeidskundige grondslag van de beslissing van het Uwv.