ECLI:NL:CRVB:2021:3316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
17/8293 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de WIA-uitkering van appellante met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 2012 door psychische klachten niet meer kan werken als parkeercontroleur, heeft een WIA-uitkering ontvangen die door het Uwv is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden de WIA-uitkering met ingang van 12 september 2016 en 23 mei 2017 ongewijzigd heeft gebaseerd op deze mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de medische onderbouwing van het Uwv gevolgd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van het Uwv terecht ongegrond verklaard, en de Raad heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt is, maar de Raad heeft deze argumenten niet gevolgd. De uitspraak is gedaan op 29 december 2021.

Uitspraak

17.8293 WIA, 19/3592 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 november 2017, 17/3302 (aangevallen uitspraak 1) en 11 juli 2019 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Uitspraakdatum: 29 december 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.D. van Alphen hoger beroep ingesteld in zaak 17/8293 WIA.
Mr. J. Heek heeft zich in zaak 17/8293 WIA als opvolgend gemachtigde gesteld.
Namens appellante heeft mr. Heek hoger beroep ingesteld in zaak 19/3592 WIA.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Appellante heeft via een telefoonverbinding deelgenomen, mr. Heek heeft via een videoverbinding deelgenomen. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.
De Raad heeft het onderzoek in beide zaken na de zitting heropend om appellante in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te dienen.
Appellante heeft bij brief van 2 december 2020 nadere informatie ingediend. Partijen hebben over en weer gereageerd.
De Raad heeft een reactie gevraagd aan het Uwv. Het Uwv heeft aan dit verzoek voldaan.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2012 door psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als parkeercontroleur bij de gemeente Den Haag. Het Uwv heeft haar met ingang van 25 juli 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,9%. Daarbij is bepaald dat de loongerelateerde uitkering loopt tot en met 24 augustus 2016. Het Uwv heeft de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 25 augustus 2016 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
Zaak 17/8293 WIA
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de (ex-)werkgever van appellante is appellante op 12 september 2016 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 13 september 2016 vermeld dat appellante beperkt belastbaar is als gevolg van ADHD, PTSS en lichamelijke klachten. Er zijn geen duidelijke depressieve kenmerken meer. Volgens de verzekeringsarts is de belastbaarheid van appellante ongewijzigd ten opzichte van de beoordeling van 2015, wat betekent dat naast beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen ook de arbeidsduurbeperking van ongeveer zes uur per dag, 30 uur per week wordt gehandhaafd. De arbeidsmogelijkheden en -beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 september 2016.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 15 september 2016, aan de hand van wat appellante kan verdienen met werkzaamheden verbonden aan geselecteerde voorbeeldfuncties in vergelijking met haar maatmanloon, berekend dat appellante 62,97% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 16 september 2016 bepaald dat de uitkering van appellante niet wijzigt, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op 17 januari 2017 onderzocht en in een rapport van 29 maart 2017 vermeld dat appellante in november 2016 een operatie heeft ondergaan voor het Polandsyndroom. Daarvan is zij tijdens het onderzoek nog niet geheel hersteld, maar de beperkingen die zij daardoor (nog) heeft (voor schouderbewegingen) dateren van na de beoordelingsdatum. In reactie op een ontvangen brief van behandelaars van PsyQ van 21 september 2016 heeft de arts vermeld dat met de inhoud van deze brief in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid gehandhaafd.
1.6.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 31 maart 2017 te kennen gegeven dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties nog steeds geschikt zijn voor appellante. Door het hanteren van een andere volgorde van de functies is het arbeidsongeschiktheidspercentage op 62,92 berekend.
1.7.
Het Uwv heeft bij besluit van 3 april 2017 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 september 2016 ongegrond verklaard. De WIA-uitkering wordt onveranderd gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 bij de aangevallen uitspraak 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit 1 op goede gronden berust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de door appellante in beroep ingebrachte brieven van behandelaars van PsyQ naar voren gebracht dat deze brieven geen nieuwe informatie bevatten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om dit niet te volgen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies.
Zaak 19/3592 WIA
2.1.
In verband met een melding van toegenomen klachten met ingang van 25 november 2016 is appellante onderzocht op het spreekuur van een voor het Uwv werkzame arts van 23 mei 2017. Deze arts heeft in rapporten van 21 en 27 juli 2017 vermeld dat appellante op 25 november 2016 is geopereerd waarna tijdelijk een toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft bestaan, waarvan zij is hersteld. Appellante meldt bekkenbodem-, spierspannings-, slapeloosheids-, eczeemklachten en klachten door het Polandsyndroom te hebben naast psychische klachten en flauwvallen. De psychische klachten zijn toegenomen door het overlijden van haar grootvader in januari 2017 en hebben niet geleid tot een intensievere behandeling. Appellante voldoet volgens deze arts niet aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Er is geen intensieve (dag)behandeling en geen disfunctioneren op drie niveaus. De arts heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft in het sociaal en persoonlijk functioneren en dynamisch handelen. Appellante is aangewezen op een duidelijke structuur, regelmatige werktijden en beperkt voor ’s nachts werken. De maximale arbeidsduur van 30 uur per week wordt gehandhaafd. Een beperking op beoordelingspunt 1.9.1 vervalt, omdat de arts appellante in staat acht tot zelfstandig plannen. De arts heeft een nieuwe FML van 27 juli 2017, geldig vanaf 23 mei 2017, opgesteld.
2.2.
Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 4 augustus 2017 berekend dat appellante op 23 mei 2017 63,49% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 4 augustus 2017 bepaald dat de WIA-uitkering van appellante niet wijzigt omdat haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
2.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 24 april 2018 geconstateerd dat de primaire arts het niet ’s nachts en ’s avonds werken, de arbeidsduurbeperking en beperkingen voor frequent buigen tijdens het werk en zitten tijdens werk niet heeft opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld de eerder aangenomen beperkingen in verband met werktijden te handhaven en beperkingen wat betreft buigen en zitten aangewezen te achten. Er is geen aanleiding voor het weer toevoegen van een beperking op beoordelingspunt 1.9.1. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aangepaste FML van 7 juni 2018, geldig vanaf 23 mei 2017, opgesteld.
2.5.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 juni 2018 aan de hand van wat appellante kan verdienen met de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat zij 63,18% arbeidsongeschikt is.
2.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 juni 2018 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 augustus 2017 ongegrond verklaard.
2.7.
Tijdens de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit 2 ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aangepaste FML van 7 juni 2018 de beperkingen voor buigen en zitten niet had opgenomen. Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML vastgesteld, waarin ook de beperkingen voor frequent buigen en zitten zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 14 maart 2019 vermeld dat in verband met de aangepaste FML de functie van wikkelaar met SBC-code 267050 moet vervallen en in plaats van deze functie de functie van soldering operator met SBC-code 111180 geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante wordt hierdoor 63,64%.
2.8.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het betoog van appellante dat zij vanaf november 2016 volledig arbeidsongeschikt is slaagt niet. Er is vanaf november 2016 slechts een tijdelijke toename van beperkingen geweest door een operatie waarvan appellante volgens verwachting herstelde. Appellante heeft haar stelling dat haar beperkingen zijn onderschat niet onderbouwd met medisch objectiveerbare informatie. De rechtbank heeft verder overwogen dat het selecteren van een vervangende functie bij een toekenningsbesluit niet op bezwaren stuit en dat niet valt in te zien waarom dit bij een herbeoordeling anders zou zijn. Het Uwv heeft op goede gronden de aan appellante toegekende WIA-uitkering per 23 mei 2017 ongewijzigd in stand gelaten.
Standpunten van partijen
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. Zij stelt niet belastbaar met arbeid te zijn dan wel meer en verdergaande beperkingen te hebben. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die zij heeft door ADHD, depressieve stoornis, identiteitsstoornis, PTSS en kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek. Zij is aangewezen op een verdergaande arbeidsduurbeperking dan zes uur per dag, 30 uur per week. Daarbij zal het verrichten van werkzaamheden extra prikkels geven omdat zij nog niet is uitbehandeld. Zij heeft daarbij last van disfunctie van het SI-gewricht en de onderrug. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij nogmaals verwezen naar eerder ingebrachte informatie van behandelaars waaronder diverse brieven van behandelaars van PsyQ. Ook heeft zij verwezen naar een brief van haar psycholoog bij PsyQ van 20 november 2017 en een radiologieverslag van 12 september 2017. Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft appellante gesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet of nauwelijks is ingegaan op haar bezwaren tegen de functies. Zij heeft onder verwijzing naar wat zij eerder heeft aangevoerd nog met name naar voren gebracht dat de functie van wikkelaar (SBC-code 111180) niet geschikt is voor haar omdat de werkzaamheden te ingewikkeld zijn. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 11334) niet geschikt is omdat uit de functieomschrijving volgt dat plannen deel uitmaakt van de functie. Daarbij was zij ten tijde van de beoordelingsdatum verminderd beschikbaar voor het verrichten van arbeid doordat zij langdurig (intensieve) therapieën volgde.
3.2.
Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 verwezen naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Zij acht zich door haar beperkingen op en na 23 mei 2017 volledig arbeidsongeschikt en is niet in staat om de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Zij heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geaccepteerd dat het Uwv na het vervallen van een voorbeeldfunctie een nieuwe functie met een andere SBC-code heeft geselecteerd.
3.3.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraken te bevestigen. In reactie op medische informatie die is ingebracht in het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 16 februari 2019 te kennen gegeven dat uit de in hoger beroep ingebrachte informatie van PsyQ niet volgt dat er meer beperkingen zijn. In de FML is rekening gehouden met de prikkelgevoeligheid van appellante. In reactie op het radiologieverslag heeft de arts vermeld dat de degeneratieve veranderingen in de rug overeenkomen met veranderingen zoals die voorkomen bij een toenemende leeftijd.
Heropening
4.1.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting in beide zaken heropend om appellante in de gelegenheid te stellen om alsnog te specificeren hoeveel tijd zij op de beoordelingsdata besteedde aan therapieën en hoe lang deze therapieën hebben voortgeduurd.
4.2.
Appellante heeft onder verwijzing naar de al bekende informatie van PsyQ naar voren gebracht dat zij op beide beoordelingsdata één keer per week een individueel gesprek had bij een psycholoog van PsyQ (tot september 2020), één keer per week twee uur op een dag groepstherapie had (tot september 2018) en één keer per week fysiotherapie (later manueel therapeut). De arbeidsduurbeperking is destijds door het Uwv aangenomen om preventieve redenen, behandelingen naast werktijd gaan volgens appellante haar belastbaarheid te boven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 21 april 2021 beargumenteerd dat de behandelingen geen effect hebben op de aangenomen arbeidsduurbeperking omdat deze ruim binnen de met de aangenomen urenbeperking bereikte bekorting van tien uur werktijd valt. In een rapport van 1 september 2021 heeft de arts uiteengezet dat de belastbaarheid voor arbeid los staat van de belastbaarheid voor behandeling en dat er geen aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Het oordeel van de Raad
5.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is niet meer in geschil dat de zogeheten datum in geding in zaak 17/8293 WIA 12 september 2016 is. In zaak 17/8293 WIA is de vraag in geschil of het Uwv terecht vanaf 12 september 2016 de WIA-uitkering ongewijzigd heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55- 65%. In zaak 19/3592 WIA is in geschil de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering met ingang van 23 mei 2017 ongewijzigd heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
5.2.
Wat appellante na de heropening heeft aangevoerd over de tijd die zij niet beschikbaar was door het volgen van therapie, heeft betrekking op beide beoordelingsdata. Appellante heeft geen nieuwe informatie ingebracht, de door haar aan therapie bestede tijd was bij het Uwv bekend en paste in de tijd waarmee haar arbeidsduur was verminderd. De Raad heeft geen reden om het standpunt van het Uwv dat bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheid de belastbaarheid voor behandeling niet wordt betrokken, niet te volgen.
Zaak 17/8293 WIA
5.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen geen reden te hebben om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de in hoger beroep ingebrachte medische informatie voren gebracht dat hieruit niet blijkt dat te weinig beperkingen zijn aangenomen. De Raad heeft geen reden voor twijfel aan dit standpunt. Hierin ligt ook besloten dat appellante niet wordt gevolgd in haar standpunt dat sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid, omdat zij niet over benutbare mogelijkheden beschikt.
5.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft met juistheid verwezen het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 maart 2017 waarin inzichtelijk is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. In dit rapport heeft deze arbeidsdeskundige toegelicht dat in de functie van productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 geen of minimale persoonlijke invulling van de functie aan de orde is, van planning geen sprake is en het werk is met een routinematig karakter met een voorspelbare werksituatie. Daarbij kan niet uit de omschrijving van deze functie worden afgeleid dat deze functie complex is. Bij de functie van huishoudelijke medewerker gebouwen (SBC-code 111334) is in de functieomschrijving vermeld dat op basis van eigen inzicht dagelijkse en wekelijkse werkzaamheden binnen één week worden verricht. De arbeidsdeskundige heeft op het formulier resultaat functiebeoordeling en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 maart 2017 toegelicht dat de functie geschikt is omdat er geen plannen in de functie voorkomt. Omdat het eenvoudige werkzaamheden met een minimale persoonlijke invulling betreft, heeft de Raad geen reden om aan te nemen dat in deze functie de belastbaarheid van appellante overschreden wordt.
5.5.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden de WIA-uitkering met ingang van 12 september 2016 ongewijzigd heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
Zaak 19/3592 WIA
5.6.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2018 en 21 februari 2019.
5.7.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De selectie van de functie met SBCcode 111180 in de beroepsfase heeft niet geleid tot een verlaging van de arbeidsongeschiktheidsklasse, deze is 55-65% gebleven. Wanneer de uitkeringshoogte hetzelfde blijft of toeneemt, is het voor het Uwv mogelijk om na het primaire besluit alsnog een nieuwe voorbeeldfunctie met een andere SBC-code te selecteren zonder dat een uitlooptermijn moet worden gehanteerd (zie de uitspraken van de Raad van 21 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:937, en 23 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1316).
5.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden de WIA-uitkering met ingang van 23 mei 2017 ongewijzigd heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
5.9.
Uit 5.1 tot en met 5.8 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D.S. Barthel