ECLI:NL:CRVB:2021:3316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de WIA-uitkering van appellante met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 2012 door psychische klachten niet meer kan werken als parkeercontroleur, heeft een WIA-uitkering ontvangen die door het Uwv is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden de WIA-uitkering met ingang van 12 september 2016 en 23 mei 2017 ongewijzigd heeft gebaseerd op deze mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de medische onderbouwing van het Uwv gevolgd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van het Uwv terecht ongegrond verklaard, en de Raad heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt is, maar de Raad heeft deze argumenten niet gevolgd. De uitspraak is gedaan op 29 december 2021.