ECLI:NL:CRVB:2021:3291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing WIA-aanvraag en terugvordering ZW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 juni 2015 en 20 mei 2016, waarbij zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen en een terugvordering van een te veel betaalde ZW-uitkering werd opgelegd. Appellant, die in 2008 voor het eerst uitviel door rug- en schouderklachten, heeft in 2019 een herzieningsverzoek ingediend. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere besluiten onjuist maken. De medische informatie die appellant heeft overgelegd, is niet nieuw en was al bekend bij de eerdere beoordelingen. De Raad stelt vast dat de ernst van de medische situatie in 2015 niet voldoende onderkend is, maar dat dit niet betekent dat de eerdere besluiten evident onredelijk zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.