ECLI:NL:CRVB:2021:3288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
19/2201 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. De rechtbank had de afwijzing van de Wajong-aanvraag en de indicatie banenafspraak door het Uwv bevestigd. Appellant stelde dat hij door zijn klachten, waaronder ADHD en een angststoornis, geen arbeidsvermogen had en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig was geweest en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van deze arts. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontbreken van arbeidsvermogen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2201 WAJONG, 19/2202 WBQA

Datum uitspraak: 23 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 april 2019, 18/1792 en 18/4201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. El Haddouchi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 30 mei 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Appellant heeft daarbij vermeld dat hij onder meer ADHD, een angststoornis NAO, stress en vermoeidheidsklachten heeft en dat hij zich niet kan concentreren. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 juli 2017 de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van eveneens 10 juli 2017 (besluit 1) heeft het Uwv beslist dat appellant een
indicatie banenafspraak op grond van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten krijgt, omdat hij niet het minimumloon kan verdienen en zijn beperkingen minimaal zes maanden voortduren. Het Uwv heeft hierbij verwezen naar het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ook ten grondslag heeft gelegen aan de afwijzing van de Wajong-aanvraag en naar een arbeidskundig rapport over de beoordeling van de indicatie banenafspraak.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juli 2017 betreffende de Wajong-aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet tijdig bezwaar is gemaakt en de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Bij uitspraak van 27 juni 2018 heeft de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2018:5102) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld. Het besluit van 10 juli 2017 staat daarom in rechte vast.
1.4.
Bij brief van 18 oktober 2017 heeft appellant het Uwv verzocht zijn arbeidsvermogen opnieuw te beoordelen. Bij deze brief heeft appellant een verklaring van zijn behandelend psychiater van 6 oktober 2017 gevoegd. Het Uwv heeft appellant vervolgens gevraagd het daartoe bestemde aanvraagformulier in te vullen. Dit formulier heeft het Uwv op 6 november 2017 ontvangen. Appellant heeft weer vermeld dat hij de onder 1.1 vermelde klachten heeft. Het Uwv heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 januari 2018 (besluit 2) heeft het Uwv opnieuw bepaald dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat hij arbeidsvermogen heeft.
1.5.
Bij besluit van 22 februari 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, voor zover hier relevant, het bezwaar van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Bij besluit van 24 juli 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Ten aanzien van bestreden besluit 2 – het besluit dat ziet op de weigering van een Wajong-uitkering in verband met de aanwezigheid van arbeidsvermogen – heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn beoordeling betrokken het rapport van de verzekeringsarts, informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van de behandelend psychiater van 6 oktober 2017, tijdens de hoorzitting verkregen gegevens en zijn observaties. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennisgenomen van de bijlage betreffende het medicijn aripiprazol en heeft hij gemotiveerd uiteengezet dat een lichamelijk onderzoek geen meerwaarde zou hebben. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren er voldoende gegevens vanuit de behandelend sector beschikbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft onderbouwd dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dat hij ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft in de door appellant overgelegde stukken geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en voldoende heeft gemotiveerd dat appellant de taak scannen kan verrichten en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. Ten aanzien van bestreden besluit 1 – het besluit dat ziet op de indicatie banenafspraak – heeft de rechtbank geoordeeld dat dit beroep niet slaagt omdat uit de beroepsgronden van appellant blijkt dat hij dit beroep alleen in verband met de beoordeling van zijn arbeidsvermogen heeft ingesteld.
3.1.
Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het deel van de aangevallen uitspraak dat betrekking heeft op de weigering van een Wajong-uitkering (bestreden besluit 2). In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek, omdat ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en het Uwv ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om aanvullend onderzoek te verrichten naar aanleiding van de in beroep overgelegde informatie over het medicijn aripiprazol. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte in wat hij in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij vier uur per dag belastbaar is. Ook heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat hij een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Zoals ook blijkt uit 3.1 is in hoger beroep uitsluitend in geschil of appellant recht heeft op een Wajong-uitkering. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of op 6 november 2017 (de datum van ontvangst van de aanvraag) is voldaan aan de voorwaarden dat appellant niet één uur aaneengesloten kan werken en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Daarbij worden de overwegingen van de rechtbank op dit punt onderschreven. Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft dossierstudie verricht, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie van de behandelend psychiater, in de beoordeling betrokken. Gelet op de voorhanden zijnde stukken heeft deze arts overtuigend gemotiveerd dat appellant op 6 november 2017 niet voldeed aan de voorwaarden op grond waarvan het ontbreken van arbeidsvermogen kan worden aangenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat appellant niet voldoet aan de criteria in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat hij benutbare mogelijkheden heeft. Er is geen sprake van opname in een ziekenhuis of inrichting. Er is geen sprake van bedlegerigheid en niet van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle niveaus als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis. Verder is er ook geen sprake van afhankelijkheid in de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-functioneren) en een aandoening met een slechte prognose. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat er op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid van 8 juli 2015 geen aanleiding bestaat om uit energetisch oogpunt, beschikbaarheid voor arbeid en preventief een urenbeperking van meer dan vier uur per dag aan te nemen. Volgens deze arts is appellant, met inachtneming van de aangenomen beperkingen, in staat om ten minste één uur aaneengesloten te werken. In een nader rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat de behandeling en het medicijn aripiprazol zelf ook al bekend waren en dat de verzekeringsarts deze in de beoordeling heeft betrokken. Appellant heeft ook in hoger beroep zijn stelling dat hij door zijn klachten en beperkingen geen arbeidsvermogen heeft, niet met medische gegevens onderbouwd.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd. De rechtbank heeft daarbij terecht gewezen op de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant de taak scannen kan verrichten en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.G. van Straalen