ECLI:NL:RBROT:2018:5102
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.M. van der Graaf. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering. De eiser had op 10 juli 2017 een indicatie banenafspraak gekregen, maar zijn aanvraag voor de Wajong-uitkering werd afgewezen. Eiser diende op 21 augustus 2017 een (voorlopig) bezwaarschrift in, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft onderzocht of de niet-ontvankelijkheid terecht was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig had gereageerd op de afwijzing van de Wajong-aanvraag en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat de verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, en dat er geen schending was van de waarborgen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.