Uitspraak
19.5021 PW-PV
mr. K.J. de Vaan, advocaat en kantoorgenoot van mr. W.H. Boomstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2021, staat de vraag centraal of er dringende redenen zijn om van terugvordering van bijstand af te zien, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet (PW). De appellante, die niet zelf aanwezig was, werd vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ook vertegenwoordigd was. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat er geen stukken of andere gegevens zijn overgelegd die de stelling van appellante onderbouwen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar heeft. Dit gebrek aan bewijs leidde ertoe dat het hoger beroep niet slaagde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 24 oktober 2019 had plaatsgevonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat dringende redenen alleen kunnen worden aangenomen als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Dit vereist een individuele afweging van alle relevante omstandigheden, waarbij degene die zich beroept op dringende redenen deze aannemelijk moet maken.
Aangezien de appellante niet in staat was om bewijs te leveren voor haar claims, werd de beslissing van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling, omdat de aangevallen uitspraak werd bevestigd voor zover deze was aangevochten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier en de voorzitter van de kamer.