Uitspraak
19 696 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1985, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat er onvoldoende gegevens beschikbaar waren om te beoordelen of de appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna als jonggehandicapt kon worden aangemerkt. De rechtbank had de beslissing van het Uwv bevestigd, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts had aangegeven dat er onvoldoende objectieve informatie beschikbaar was om de belastbaarheid van de appellant in de relevante periode vast te stellen. De Raad benadrukte dat het bewijsrisico bij de appellant ligt, vooral gezien het tijdsverloop tussen de aanvraag en de periode in geding. De appellant had aangevoerd dat hij door psychische klachten duurzaam geen arbeidsvermogen had, maar de Raad vond dat de beschikbare gegevens niet voldoende waren om dit te onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing benadrukt het belang van objectieve medische informatie en de gevolgen van laattijdige aanvragen in het kader van de Wajong-regeling.