ECLI:NL:CRVB:2021:3127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
21/2126 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de voortzetting van de WGA-vervolguitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds januari 2015 ziek is door lichamelijke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WGA-vervolguitkering ongewijzigd voort te zetten. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellante stelde dat haar beperkingen door Multiple Sclerose (MS) en psychische klachten niet goed waren ingeschat en vroeg om inschakeling van een deskundige verzekeringsarts.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een verdergaande urenbeperking. De Raad onderschreef de conclusie dat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren en dat haar recht op WIA-uitkering ongewijzigd bleef.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2126 WIA

Datum uitspraak: 14 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2021, 19/2557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.E. Fleurkens hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Fleurkens. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als secretaresse gedurende 32 uur per week. Op 22 januari 2015 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van
15 januari 2018 heeft het Uwv appellante per 18 januari 2018 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 67%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, zodat het voornoemde besluit in rechte is komen vast te staan. Bij besluit van 18 januari 2019 is de loongerelateerde WGA-uitkering per 18 maart 2019 omgezet naar een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Appellante heeft op 5 januari 2019 een toename van haar gezondheidsklachten gemeld bij het Uwv. In verband daarmee heeft zij op 11 februari 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft op 14 februari 2019 een rapport opgesteld waaruit blijkt dat hij geen verslechtering in de belastbaarheid van appellante heeft geconstateerd en daarna een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft op
26 februari 2019 een rapport opgesteld, waaruit blijkt dat appellante op basis van de FML in staat is geacht de functies machinaal metaalbewerker, assistent consultatiebureau en besteller post/pakketten te verrichten. Op basis daarvan is berekend dat appellante 67,89% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 27 februari 2019 de WGAvervolguitkering van appellante ongewijzigd voortgezet, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid nagenoeg ongewijzigd blijft. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 16 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 augustus 2019 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 september 2019 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geacht en de uitkomst ervan juist. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet een verdergaande urenbeperking vast te stellen. De rechtbank heeft zich aangesloten bij de overweging dat uit het dagverhaal van appellante blijkt dat zij gedurende een groot deel van de dag actief kan zijn, er niet is gebleken van een dagbehandeling en dat er geen aanwijzingen zijn dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is uit preventief oogpunt. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 april 2020 navolgbaar gemotiveerd waarom de resultaten van het belastbaarheidsonderzoek van Van Bakel, dat is opgemaakt in het kader van de beoordeling van de re-integratie-activiteiten van de werkgever van appellante, niet een-op-een zijn overgenomen. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschreven. De door appellante in beroep ingebrachte aanvullende informatie uit de behandelend sector en een expertise van verzekeringsarts W.K. Joemai heeft voor de rechtbank niet geleid tot twijfel aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemaakte beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante niet geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunten als ingenomen in beroep gehandhaafd. Zij houdt staande dat haar beperkingen ten gevolge van Multiple Sclerose (MS) en haar psychische beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing verwijst zij naar alle eerder ingebrachte medische informatie. Appellante verzoekt om inschakeling van een deskundige verzekeringsarts, die haar beperkingen op de juiste waarde kan inschatten. Zij houdt voorts staande dat zij door haar beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Deze zijn voor haar te zwaar, vergen te veel energie en concentratie. Appellante verzoekt verder om vergoeding van de door haar geleden schade.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.3.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. In de stukken in het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de beperkingen van appellante per datum in geding zijn onderschat en zij ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2018 meer arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Aan de al in het dossier aanwezig zijnde medische informatie van haar behandelaars kan niet de waarde worden gehecht die appellante wenst.
4.3.2
Ook worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven dat appellante niet wordt
gevolgd in haar standpunt dat een verdergaande urenbeperking is aangewezen. Appellante heeft dit standpunt niet met medisch objectiveerbare informatie onderbouwd. Bovendien heeft de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Joemai in het rapport van 26 oktober 2020 eenzelfde urenbeperking benoemd als door de verzekeringsartsen van het Uwv is vastgesteld. Daarnaast kan in het belastbaarheidsonderzoek van Van Bakel van juni en juli 2020 ook geen onderbouwing worden gevonden voor een verderstrekkende urenbeperking. Dit onderzoek en het tijdschrijfdagboek van appellante dateren van anderhalf jaar na de datum in geding en bieden geen aanknopingspunten voor de belastbaarheid van appellante op die datum. Dat het voor appellante niet mogelijk is om 30 uur per week te werken en voor haar gezin te zorgen speelt bij de beoordeling geen rol. Hoezeer ook valt te begrijpen dat niet-werk gerelateerde factoren van invloed zijn op de energie, dienen op grond van vaste rechtspraak van de Raad huishoudelijke taken of zorgtaken en de daaraan verbonden belasting buiten beschouwing te blijven bij de vraag of appellante in staat kan worden geacht de in aanmerking komende arbeid te verrichten. Verwezen wordt naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BR6452 en ECLI:NL:CRVB:2018:3054). De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat er geen aanleiding bestaat een verdergaande urenbeperking vast te stellen.
4.4.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt bestaat er geen aanleiding over te gaan tot inschakeling van een medisch deskundige.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en haar recht op WIA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet.
5. De overwegingen van 4.1. tot en met 4.5. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is ook geen grond voor een veroordeling tot het vergoeden van schade, zodat de rechtbank dit verzoek terecht heeft afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.M.M. Chevalier