ECLI:NL:CRVB:2018:3054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering in verband met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die eerder als administratief medewerkster werkte, had zich op 20 november 2012 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 18 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar bezwaar tegen dit besluit was ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door haar psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADD), niet in staat was om te werken. De deskundige die door de Raad was ingeschakeld, concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de deskundige onvoldoende had onderbouwd dat de aangenomen beperkingen niet volstonden en dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante juist hadden vastgesteld.
De Raad benadrukte dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid huishoudelijke taken en de zorg voor kinderen buiten beschouwing moeten blijven. De conclusie van de deskundige dat appellante niet in staat zou zijn om 4 uur per dag te werken, werd niet gevolgd, omdat deze conclusie niet voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering.