ECLI:NL:CRVB:2021:3052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 59,98%. Appellant, die als medewerker orchideeënteelt werkte, had zich op 5 december 2016 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2018 vastgesteld dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk, maar wel voor andere functies. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad oordeelt dat de medische beoordeling van het Uwv juist is. De verzekeringsarts heeft op basis van de beschikbare medische gegevens en een MRI-scan vastgesteld dat appellant geen toegenomen beperkingen had ten opzichte van de eerder vastgestelde FML. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de geselecteerde functies niet passend zijn, maar de Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies binnen de vastgestelde beperkingen van appellant passen.
De uitspraak bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.