ECLI:NL:CRVB:2021:2957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die zich ziek had gemeld met fysieke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 7 februari 2018 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de belastbaarheid van appellante vastgesteld en voldoende toegelicht waarom er geen sprake was van 'geen benutbare mogelijkheden'. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren, ook al had appellante aangevoerd dat haar klachten van chronische astma en schouderklachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgronden van appellante in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten. De Raad vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding had om opnieuw een lichamelijk onderzoek te verrichten, gezien de beschikbare gegevens en het eerdere onderzoek. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.