Uitspraak
19 5378 WW, 20/1231 WW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had een WW-uitkering ontvangen, maar het Uwv had deze beëindigd per 7 maart 2018, omdat appellant op dat moment 40 uur per week werkte. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen uitkering meer had betaald, aangezien appellant geen recht meer had op uitbetaling van zijn WW-uitkering van 11 uur per week, omdat hij al een fulltime dienstverband had. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om 'vrij te laten uren' aan te nemen, omdat appellant al een WW-uitkering genoot op het moment dat hij zijn dienstverband bij [B.V. 4] begon. De Raad oordeelde dat de motivering van het Uwv in strijd was met artikel 7:12 van de Awb, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van appellant had geleid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Het Uwv werd wel verplicht om het griffierecht van appellant te vergoeden.