ECLI:NL:CRVB:2021:2894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
20/1476 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en bewijsnood bij laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, geboren in 1957, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen wegens het ontbreken van voldoende medische gegevens om haar belastbaarheid op haar achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak, met verbetering van gronden.

De Raad oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellante diende te geschieden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De AAW was op de achttiende verjaardag van appellante nog niet in werking getreden, wat complicaties met zich meebracht voor de beoordeling van haar aanvraag. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de belastbaarheid van appellante niet kon worden vastgesteld door het gebrek aan medische gegevens uit de relevante periode. Appellante had geen bewijs kunnen leveren van haar arbeidsongeschiktheid in de jaren voorafgaand aan haar aanvraag, die pas 42 jaar na haar achttiende verjaardag was ingediend.

De Raad benadrukte dat het bewijsrisico bij laattijdige aanvragen bij de aanvrager ligt. De beschikbare medische informatie en schoolrapporten waren onvoldoende om de beperkingen van appellante op de relevante data vast te stellen. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de motivering van de uitspraak op enkele punten diende te worden verbeterd.

Uitspraak

20.1476 WAJONG

Datum uitspraak: 18 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2020, 19/5425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.A. Kazzaz-de Hoog, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kazzaz-de Hoog. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1957. Op 19 september 2018 heeft appellante een aanvraag om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 4 december 2018 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat door het ontbreken van voldoende objectiveerbare medische gegevens niet kan worden vastgesteld wat de belastbaarheid van appellante op haar achttiende jaar was. Daaraan heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en een aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 11 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 4 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanspraken van appellante dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Bij laattijdige aanvragen als deze kan, gelet op artikel 25, tweede lid, van de AAW, in eerste instantie als te beoordelen datum worden aangehouden de datum gelegen een jaar voor de datum van de aanvraag van de uitkering (10 september 2017). Verder onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid op het zeventiende en achttiende levensjaar kan dan achterwege blijven. Van een aanspraak op een uitkering vanaf een jaar voor de datum van aanvraag kan slechts sprake zijn wanneer appellante vanaf haar zeventiende jaar (doorlopend) arbeidsongeschikt zou zijn gebleven. Bij appellante is geen sprake van een bijzonder geval en daarom kan een mogelijk recht op een Wajong-uitkering niet eerder ingaan dan 10 september 2017. De verzekeringsartsen hebben zich niet uitgelaten over mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante op 10 september 2017 maar hebben appellantes situatie op zeventien- en achttienjarige leeftijd beoordeeld. Het Uwv heeft zich desondanks terecht op het standpunt gesteld dat de toets of appellante vanaf haar zeventiende jaar arbeidsongeschikt is gebleven niet kan worden verricht omdat medische gegevens ontbreken over de gezondheidstoestand van appellante in de zeer lange periode die sindsdien is verstreken. De wél beschikbare en recente medische informatie biedt geen aanknopingspunten hiervoor. Er is geen medisch objectief bewijs op grond waarvan dient te worden geoordeeld dat appellante als gevolg van haar klachten in de periode van haar zeventiende jaar tot en met 10 september 2017 geheel dan wel gedeeltelijk niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag als de onderhavige ligt bij appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij al vóór haar achttiende jaar aan ADHD leed en dat zij door de beperkingen die zij daarvan ondervond op haar achttiende jaar recht zou hebben gehad op een Wajong-uitkering. Dat er geen medische informatie over de situatie op achttienjarige leeftijd beschikbaar is, kan haar niet worden tegengeworpen. Door haar bescheidenheid en voorzichtigheid jegens instanties heeft zij niet eerder een aanvraag ingediend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante, naast de eerder ingebrachte medische informatie, gewezen op de in beroep overgelegde kopieën van schoolrapporten van de schooljaren 1970/1971 en 1971/1972, de haar in 1972 verleende gedeeltelijke ontheffing van de leerplicht, zoals blijkt uit brieven van de Arbeidsinspectie en de gemeentesecretaris van ’s-Gravenhage uit 1972, en de verklaring van een psychiater van 6 december 2006 waarin gesproken wordt van recidiverende depressies vanaf 1999.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat, gelet op de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, en gelet op het feit dat appellante geboren is op [geboortedatum] 1957, het beoordelingskader van de AAW van toepassing is. Op de achttiende verjaardag van appellante ( [geboortedatum] 1975) was de AAW echter nog niet in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 89, eerste lid en onder a, van de AAW, zoals die destijds gold, is in dat geval – anders dan de rechtbank overwoog – niet de situatie op het zeventiende en achttiende jaar van appellante bepalend maar moet vaststaan dat appellante op de datum dat de AAW in werking trad (1 oktober 1976) arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW en zij op dat moment tevens de wachttijd van 52 weken had vervuld (zie de uitspraak van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:146). Dit betekent dat de motivering van de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden verbeterd. Het Uwv heeft ter zitting aangegeven dat ook als van de beoordelingsdatum 1 oktober 1976 moet worden uitgegaan, onverminderd het standpunt wordt ingenomen dat de belastbaarheid van appellante niet kan worden vastgesteld bij een gebrek aan medische gegevens uit die periode.
4.2.
Het Uwv wordt gevolgd in dit standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de belastbaarheid van appellante na zo’n lange tijd niet meer voldoende zorgvuldig is vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven dat weliswaar moet worden aangenomen dat de in 2017 gestelde diagnose ADHD ook in appellantes jeugd aanwezig zal zijn geweest, maar dat de ernst van de stoornis en tot welke beperkingen die stoornis destijds leidde niet kan worden vastgesteld. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat zij niet op de hoogte is van de bij appellante gestelde diagnose en zij niet beschikt over medische informatie die inzicht verschaft in het functioneren van appellante in haar jeugd. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde schoolrapporten en het feit dat appellante op veertienjarige leeftijd een gedeeltelijke ontheffing van de leerplicht heeft gekregen onvoldoende zijn om de beperkingen van appellante op 1 oktober 1976 te kunnen vaststellen. Appellante heeft ook in hoger beroep geen gegevens overlegd die informatie geven over haar belastbaarheid en beperkingen van destijds. Deze bewijsnood wordt veroorzaakt door het feit dat appellante haar aanvraag pas na 42 jaar heeft ingediend. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240, en 9 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111) komt dit voor rekening en risico van degene die de laattijdige aanvraag doet.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel