ECLI:NL:CRVB:2021:2894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en bewijsnood bij laattijdige aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, geboren in 1957, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen wegens het ontbreken van voldoende medische gegevens om haar belastbaarheid op haar achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak, met verbetering van gronden.
De Raad oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellante diende te geschieden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De AAW was op de achttiende verjaardag van appellante nog niet in werking getreden, wat complicaties met zich meebracht voor de beoordeling van haar aanvraag. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de belastbaarheid van appellante niet kon worden vastgesteld door het gebrek aan medische gegevens uit de relevante periode. Appellante had geen bewijs kunnen leveren van haar arbeidsongeschiktheid in de jaren voorafgaand aan haar aanvraag, die pas 42 jaar na haar achttiende verjaardag was ingediend.
De Raad benadrukte dat het bewijsrisico bij laattijdige aanvragen bij de aanvrager ligt. De beschikbare medische informatie en schoolrapporten waren onvoldoende om de beperkingen van appellante op de relevante data vast te stellen. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de motivering van de uitspraak op enkele punten diende te worden verbeterd.