ECLI:NL:CRVB:2020:146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1951, heeft in het verleden gewerkt als bejaardenverzorgster, maar is sinds 2000 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv heeft haar aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat zij niet kon aantonen dat zij in de relevante periode arbeidsongeschikt was. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende medisch objectiveerbare gegevens heeft overgelegd om haar arbeidsongeschiktheid in de relevante periode aan te tonen. De enkele verwijzing naar een brief van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige uit 2002 was niet voldoende om aan te tonen dat haar persoonlijkheidsstoornissen al in de vroege volwassenheid aanwezig waren. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij appellante ligt, vooral gezien het grote tijdsverloop tussen de periode in geding en de aanvraag voor de Wajong-uitkering. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.