ECLI:NL:CRVB:2021:2842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
19/4139 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gokactiviteiten zonder dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 7 januari 2012 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand over verschillende maanden in verband met gokactiviteiten. De gemeente Rotterdam had vastgesteld dat appellant in die maanden geld had opgenomen bij gokinstellingen, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand en een terugvordering van € 6.692,72. Appellant stelde dat hij zelf geen gokactiviteiten had verricht, maar dat zijn neef dit deed en dat hij alleen geld voor zijn neef had gepind. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn neef de gokactiviteiten had verricht. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

19.4139 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2019, 19/2040 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 16 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Appellant heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting en is bijgestaan door mr. Van der Geld, die via videobellen aan de zitting heeft deelgenomen. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 7 januari 2012 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van het project ‘Heronderzoek PW 2018’ heeft een medewerker van de gemeente Rotterdam appellant onder meer verzocht bankafschriften vanaf april 2017 over te leggen. De medewerker heeft aan de hand van de door appellant overgelegde bankafschriften vastgesteld dat in de maanden april 2017, juli 2017 tot en met oktober 2017, december 2017, januari 2018 en maart 2018 geldopnames bij gokinstellingen, vaak meerdere keren kort na elkaar, hebben plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 14 augustus 2018.
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2018 heeft het college de bijstand van appellant over de maanden april 2017, juli 2017 tot en met oktober 2017, december 2017, januari 2018 en maart 2018 (in geding zijnde maanden) ingetrokken en de over die maanden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.692,72 van appellant teruggevorderd.
1.4.
In het bezwaarschrift tegen dit besluit heeft de gemachtigde van appellant namens appellant het volgende naar voren gebracht. Appellant heeft wel gokactiviteiten ontplooid in het casino, maar hierbij geen geldbedragen gewonnen. Hij was er niet van op de hoogte dat hij zijn gokactiviteiten moest doorgeven. Hij is immers geen professioneel gokker. Voor hem is gokken niets meer dan ontspanning. Hij was zich dan ook van geen kwaad bewust.
1.5.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellant het volgende verklaard. Hij heeft zelf geen gokactiviteiten verricht. Zijn neef, met wie appellant samen uitging, heeft gegokt. Appellant pinde in gokinstellingen voor zijn neef, omdat zijn neef niet wilde dat zijn vrouw, die zijn financiën regelt, erachter komt dat hij gokt. Zijn neef betaalde het geld een dag later, of binnen week contant terug aan appellant. In een e-mailbericht van 6 februari 2019 heeft de gemachtigde van appellant laten weten dat abusievelijk in het bezwaarschrift stond dat appellant gokactiviteiten heeft ontplooid in het casino. De opnames in het casino deed appellant voor zijn neef, die wel gokactiviteiten heeft verricht.
1.6.
Bij besluit van 4 april 2019 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 augustus 2018 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant gokactiviteiten heeft verricht. Door hiervan geen melding bij het college te maken, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ter zitting bij de rechtbank had appellant herhaald dat hij zelf geen gokactiviteiten heeft verricht, maar dat hij slechts geld pinde in gokinstellingen voor zijn neef, omdat diens vrouw er niet achter mocht komen dat haar echtgenoot gokte. Zijn neef had deze verklaring ter zitting bevestigd. De neef van appellant had ter zitting ook nog verklaard dat hij het geld wel had, maar niet kon pinnen, en dat hij het geld meteen na een paar uur weer teruggaf aan appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen, in dit geval over gokactiviteiten van appellant in de in geding zijnde maanden.
4.2.
Appellant heeft, zoals ook in beroep, aangevoerd dat hij niet zelf gokactiviteiten heeft verricht, maar dat zijn neef die activiteiten heeft verricht. Dit blijkt volgens hem uit de verklaring van de neef ter zitting van de rechtbank.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Vaststaat dat appellant in de in geding zijnde maanden in meerdere gokinstellingen geld van zijn bankrekening heeft opgenomen. De bedragen van deze betalingen variëren van € 20,- tot € 700,- per keer. Gelet op het aantal en de frequentie van deze betalingen, waarbij soms meerdere keren op één avond betalingen werden verricht, heeft het college aannemelijk gemaakt dat appellant in die maanden gokactiviteiten heeft verricht. [1]
4.3.2.
Appellant heeft met wat hij hier tegenover heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat niet hij maar zijn neef degene is geweest die in de in geding zijnde maanden met de door appellant opgenomen bedragen gokactiviteiten heeft verricht. In het bezwaarschrift staat dat appellant zelf gokactiviteiten heeft verricht en is uitgelegd waarom hij dat deed en dat appellant zich er niet van bewust was dat hij dit moest doorgeven. Dit is op zichzelf plausibel. Pas tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellant gesteld dat hij geld pinde voor zijn neef en dat die vervolgens met het geld gokte. Niet valt in te zien dat hieraan meer gewicht moet worden toegekend dan aan wat in het bezwaarschrift staat over de gokactiviteiten van appellant en de reden daarvan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit abusievelijk in het bezwaarschrift is opgenomen, zoals zijn gemachtigde in het in 1.5 vermelde
e-mailbericht heeft gesteld. Het enkele feit dat de neef van appellant ter zitting van de rechtbank heeft bevestigd wat appellant tijdens de hoorzitting heeft verklaard, is zonder enige toelichting en zonder feitelijke onderbouwing, daartoe onvoldoende. Bovendien wijkt de verklaring van de neef over de gestelde terugbetaling van de opgenomen bedragen af van wat appellant daarover tijdens de hoorzitting heeft verklaard.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college op grond van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien omdat sprake is van onaanvaardbare financiële consequenties. Door de terugvordering ontbreken voor appellant namelijk de noodzakelijke bestaansmiddelen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Daartoe is het volgende van betekenis.
4.5.1.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de orde is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.5.2.
Wat appellant heeft aangevoerd is geen dringende redenen in de in 4.5.1 bedoelde zin. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat appellant door de terugvordering geen noodzakelijke bestaansmiddelen heeft is daarvoor volstrekt onvoldoende. Daarbij komt dat het college ter zitting naar voren heeft gebracht dat bij de invordering van het teruggevorderde bedrag rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet zoals neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2021.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Oosterveen

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 19 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:202, en van 10 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2947.