ECLI:NL:CRVB:2021:2842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gokactiviteiten zonder dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 7 januari 2012 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand over verschillende maanden in verband met gokactiviteiten. De gemeente Rotterdam had vastgesteld dat appellant in die maanden geld had opgenomen bij gokinstellingen, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand en een terugvordering van € 6.692,72. Appellant stelde dat hij zelf geen gokactiviteiten had verricht, maar dat zijn neef dit deed en dat hij alleen geld voor zijn neef had gepind. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn neef de gokactiviteiten had verricht. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.