ECLI:NL:CRVB:2021:202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gokactiviteiten en onduidelijkheid over de verantwoordelijke persoon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 30 april 2016 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had zijn bijstand zien intrekken en teruggevorderd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit gebeurde naar aanleiding van een heronderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand, waarbij werd vastgesteld dat er met de bankpas van de appellant betalingen en opnames in gokinstellingen waren verricht. De appellant stelde dat hij niet de gokactiviteiten had verricht, maar dat dit was gedaan door een vriend, aangeduid als X. Het college oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat X de gokactiviteiten had verricht en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze activiteiten niet te melden.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de appellant zelf de gokactiviteiten had verricht, gezien het aantal en de frequentie van de betalingen en opnames met zijn bankpas. De verklaring van X werd als niet geloofwaardig beschouwd, en de Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet verantwoordelijk was voor de gokactiviteiten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.