In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die van 2001 tot en met 2017 eigenaar zijn geweest van onroerend goed en bankrekeningen in Marokko, zonder dit te melden aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur heeft op basis van een onderzoek van de sociale recherche besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 256.728,50 terug te vorderen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onroerend goed bezaten in de relevante periode. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de notariële akte van de koop van een perceel grond gebreken vertoont en dat het dagelijks bestuur niet heeft aangetoond dat appellanten in de betreffende periode onroerend goed bezaten. Hierdoor kan de intrekking van de bijstand over die periode niet standhouden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, met de opdracht aan het dagelijks bestuur om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellanten tegen de terugvordering.