ECLI:NL:CRVB:2021:278
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en motiveringsgebrek bij het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen aan appellante. Appellante, die sinds 2003 als administratief medewerkster werkzaam was, meldde zich in 2010 ziek met vermoeidheidsklachten en vroeg in 2011 een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom het rapport van Ergatis, dat een andere beoordeling van de beperkingen van appellante gaf, niet werd gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in zijn nadere besluit van 28 augustus 2019 opnieuw niet voldoende had gemotiveerd waarom geen urenbeperking werd aangenomen, ondanks de bevindingen van Ergatis. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische beperkingen van appellante moeten worden vastgesteld volgens de FML van Ergatis, inclusief de urenbeperking. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in deze procedure en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep.