ECLI:NL:CRVB:2021:2776
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 14 maart 2016 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had aanvankelijk een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv op 16 maart 2017 dat appellant meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen en beëindigde de uitkering per 17 april 2017. Appellant ging hiertegen in bezwaar, wat leidde tot een herbeoordeling en een nieuwe FML op 22 juni 2017, waarin zijn belastbaarheid werd vastgesteld. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, maar in hoger beroep stelde appellant dat de FML van 23 september 2019, die na een tussenuitspraak van de rechtbank was opgesteld, nog steeds niet zijn beperkingen correct weergaf.
De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant juist had vastgesteld en dat er geen reden was om af te wijken van de conclusies van de onafhankelijke deskundige. De Raad bevestigde dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de maatgevende arbeid zoals vastgesteld in de FML van 23 september 2019. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant had beëindigd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.