ECLI:NL:CRVB:2021:2729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-uitkering. Appellant, die zich op 5 november 2015 ziek meldde, heeft een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv heeft in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,32% en later op 35 tot 45%. Appellant is van mening dat zijn beperkingen niet correct zijn ingeschat en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellant gaat in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist is en dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigt dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Echter, de Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft beslist dat er geen inkomenseis geldt gedurende twee maanden en één dag na 24 oktober 2018. De Raad vernietigt het bestreden besluit in dat opzicht en herroept het eerdere besluit van 12 oktober 2017, waarbij wordt bepaald dat geen inkomenseis geldt gedurende 24 kalendermaanden vanaf 24 oktober 2018. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd.