In deze zaak heeft appellante, geboren in 1982, een maatwerkvoorziening aangevraagd in de vorm van zonwerende folie op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag afgewezen, waarbij het zich heeft gebaseerd op het advies van de medisch adviseur van 17 oktober 2017. Dit advies stelde dat de lichtovergevoeligheid van appellante niet door een inwendige aandoening werd veroorzaakt, wat leidde tot de conclusie dat zij niet in aanmerking kwam voor de gevraagde voorziening.
Appellante heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank Noord-Nederland heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe of andere gronden zijn aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat het college zich terecht heeft gebaseerd op het advies van de medisch adviseur.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met bijna vijf maanden is overschreden en kent appellante een schadevergoeding van € 500,- toe. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 374,-. De uitspraak is gedaan op 3 november 2021.