ECLI:NL:CRVB:2021:2688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen werkgever in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, een verkoopmedewerkster, had zich in september 2013 ziek gemeld na een val op het werk en was in januari 2014 weer volledig aan het werk gegaan. Echter, op 18 juni 2014 viel zij opnieuw uit wegens toegenomen klachten. Na een periode van gedeeltelijke werkhervatting, viel appellante op 25 november 2015 volledig uit. In maart 2016 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv oordeelde dat zij niet arbeidsongeschikt was en legde geen loonsanctie op, omdat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende waren geacht.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland bevestigde dit oordeel, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat er geen reden was om een loonsanctie op te leggen. De Raad concludeerde dat het voor de werkgever niet duidelijk had moeten zijn dat een volledige werkhervatting niet haalbaar was en dat het tweede spoor tijdig was ingezet. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.