ECLI:NL:CRVB:2021:2655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
20/2328 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en diagnose ACNES

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de Wajong-uitkering van betrokkene, die lijdt aan het Anterior Cutaneous Nerve Entrapment Syndrome (ACNES). Betrokkene, geboren in 1991, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv had vastgesteld dat zij niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd aangevoerd dat de diagnose ACNES niet voldoende was erkend door het Uwv. De deskundige Klijn had in een rapport aangegeven dat, indien ACNES als diagnose wordt aangenomen, er geen benutbare mogelijkheden zijn voor betrokkene. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de eerdere beoordeling van de functionele mogelijkheden door het Uwv onterecht was, gezien de ernstige beperkingen van betrokkene. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het Uwv werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 4.530,82 bedragen.

Uitspraak

20.2328 WAJONG

Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2020, 15/4982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. G.H. Amstelveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Amstelveen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 21 juli 2014 ontvangen formulier een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Bij haar aanvraag heeft betrokkene vermeld dat zij tijdens haar studie ziek is geworden, inmiddels al twee jaar ziek is, veel pijn heeft en afhankelijk is van hulp van anderen. Naar aanleiding van haar aanvraag is betrokkene onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze heeft op grond van eigen onderzoek en informatie van de huisarts en van de behandelend vaatchirurg een eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 15 september 2012 vastgesteld en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2014 opgesteld. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat betrokkene in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
1.2.
Met het besluit van 17 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet.
1.3.
In bezwaar heeft betrokkene aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en dat zij niet in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft betrokkene naast een eigen verklaring, melding gemaakt van een behandeling bij een revalidatiearts. Desgevraagd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de behandelend revalidatiearts ontvangen. In het rapport van 25 juni 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het ziektebeeld van betrokkene duister blijft, maar dat betrokkene wel consistent is in haar klachten. In zoverre is het redelijk, ondanks een afdoende verklaring daarvoor, om rekening te houden met een deel van de klachten van betrokkene. Aanleiding is gezien om de FML aan te passen en aanvullend beperkingen op te nemen met betrekking tot het vasthouden en verdelen van de aandacht.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn bij de aangepaste FML en dat betrokkene per 10 november 2014, de datum waarop de arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning kan ingaan, meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Met het besluit van 7 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft betrokkene aangevoerd dat sprake is van meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Ter motivering heeft betrokkene onder meer informatie overgelegd van haar behandelend chirurg dr. R.M.H. Roumen, die in september 2015 de diagnose ACNES (Anterior Cutaneous Nerve Entrapment Syndrome) als verklaring voor haar pijnklachten heeft gesteld.
2.2.
Op 18 september 2017 heeft verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn (deskundige) op verzoek van de rechtbank rapport uitgebracht. Desgevraagd heeft de deskundige naar aanleiding van reacties van partijen en vragen van de rechtbank nader gerapporteerd op 5 maart 2018, 2 november 2018 en 10 juni 2019.
2.3.
Betrokkene is op [datum] 2019 overleden. Appellanten hebben de rechtbank meegedeeld de procedure voort te willen zetten.
2.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat er – mede gelet op het standpunt van de deskundige – geen reden is om te oordelen dat de beperkingen van betrokkene zijn onderschat. Voor betrokkene zijn beperkingen aangenomen ondanks het ontbreken van een ziekteoorzaak en ondanks de subjectiviteit van de klachten. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het niet gaat om de ervaren klachten als zodanig, hoe invoelbaar ingrijpend ook, maar om de als gevolg van ziekte of gebrek objectief vastgestelde medische beperkingen bij het verrichten van arbeid. Uitgaande van de FML van 1 juli 2015 is de rechtbank niet gebleken dat de belastbaarheid van betrokkene wordt overschreden in de geselecteerde functies. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.1.
In hoger beroep is – kort gezegd – aangevoerd dat met de door dr. Roumen in september 2015 gestelde diagnose een objectief medische grondslag bestaat voor de door betrokkene ten tijde in geding ervaren invaliderende pijnklachten. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan het gestelde door dr. Roumen dat een deel van de patiënten ondanks behandeling niet van ACNES geneest.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv ten grondslag dat voor de ernstige en invaliderende pijnklachten van betrokkene vooralsnog geen ziektebeeld is gevonden dat de ernst van de klachten en het klinische beeld kan verklaren. In de FML van 1 juli 2015 is om die reden slechts rekening gehouden met dat deel van de klachten dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep plausibel is te achten.
4.3.
Nadat het bestreden besluit is genomen, is door de behandelend chirurg in september 2015 bij betrokkene de diagnose ACNES gesteld, die volgens deze behandelaar de klachten van betrokkene verklaart. De behandelaar heeft vermeld dat betrokkene op dat moment in een rolstoel zat en een verminderde functie van de rechterlichaamszijde had die berustte op een zeer ernstig neuropathisch pijnsyndroom van de rechter buikhelft. Ondanks een tweetal operatieve ingrepen in september 2015 en januari 2016 en verschillende revalidatietrajecten zijn de pijnklachten bij betrokkene niet verdwenen. De behandelend chirurg heeft aangegeven dat ongeveer 85 tot 90% van de patiënten met een traject zoals gevolgd door betrokkene, pijnvrij wordt of een duidelijke pijnvermindering ervaart. Een restgroep van patiënten kan met de gevolgde behandelingsstrategie niet van de pijn af worden geholpen.
4.4.
Gelet op het verhandelde ter zitting wordt de door de behandelaar gestelde diagnose ACNES als zodanig door het Uwv niet betwist. In zijn rapport van 10 juni 2019 heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Klijn desgevraagd aangegeven dat, indien men ervan uitgaat dat bij betrokkene sprake is van ACNES en dat hiervoor in sommige gevallen een genezende behandeling ontbreekt, in dat geval moet worden uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad ziet geen aanleiding de deskundige in dit standpunt niet te volgen. Uit de informatie van de revalidatiearts van 29 januari 2015 en 11 juni 2015 blijkt van ernstige beperkingen in het functioneren van betrokkene en een zeer lage algemene belastbaarheid.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de verzekeringsartsen in de FML van 1 juli 2015 ten onrechte zijn uitgegaan van bij betrokkene bestaande functionele mogelijkheden. Nu op de datum van aanvraag (11 juli 2014) een situatie van geen benutbare mogelijkheden moet worden aangenomen en van een volledig herstel binnen een jaar bij betrokkene geen sprake is geweest, is betrokkene aan te merken als een jonggehandicapte, als bedoeld in artikel 2:3 van de Wajong.
4.6.
Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, en het Uwv opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Zoals volgt uit 4.5 dient het Uwv er daarbij van uit te gaan dat betrokkene op datum aanvraag is aan te merken als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3 van de Wajong. Het Uwv zal zich vervolgens dienen te beraden over de vraag op welke van de in afdeling 7 van de Wajong genoemde inkomensvoorzieningen aanspraak bestaat. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.7.
Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 2.992,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 4 maal 0,5 punt voor de reacties op de rapporten van de deskundige en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.496,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 748,-. Daarnaast is in beroep een bedrag van € 5,32 aan reis- en verblijfkosten en € 37,50 voor het opvragen van medische informatie gevorderd, wat ook zal worden toegekend. Het totale bedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt is daarmee
€ 4.530,82.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 juli 2015;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 4.530,82;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 176,- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.R. Kokhuis