ECLI:NL:CRVB:2021:2639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
20/2823 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van ontslagbesluit en beoordeling van cumulatieve voorwaarden

Op 27 oktober 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder ontslagbesluit. Verzoeker, die sinds 1 maart 1978 in dienst was bij de gemeente Nederweert, had in 2010 ontslag gekregen vanwege ernstig en duurzaam verstoorde verhoudingen. In zijn verzoek om herziening stelde hij dat het college een overwegend aandeel had in het ontstaan van deze verstoorde verhoudingen en dat dit niet was meegenomen in de eerdere uitspraak van de Raad. De Raad oordeelde dat verzoeker niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor herziening. De Raad concludeerde dat de door verzoeker aangedragen nieuwe feiten, waaronder een collegebrief en een klachtenregeling, niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het verzoek niet als kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier D. Al-Zubaidi.

Uitspraak

20.2823 AW

Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2012, 10/294 AW, 10/6969 AW, 11/2061 AW, 12/1056 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (college)
PROCESVERLOOP
Bij brief van 3 augustus 2020 heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2012, 10/294 AW, 10/6969 AW, 11/2061 AW, 12/1056 AW [1] .
Namens het college heeft mr. A.G. Kerkhof, advocaat, hierop gereageerd.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kerkhof en
mr. M.H.P. Lucassen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker is op 1 maart 1978 in dienst getreden van de gemeente Nederweert. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] . Verzoeker is per 1 november 2010 met toepassing van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitvoeringsovereenkomst (CAR/UWO) vanwege ernstig en duurzaam verstoorde verhoudingen met het college, de gemeentesecretaris en met zijn leidinggevenden ontslag verleend.
1.2.
Bij de uitspraak waarvan verzoeker herziening heeft verzocht, heeft de Raad in hoger beroep - voor zover in deze procedure van belang - met beslissingen over de proceskosten en het griffierecht de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 december 2010 [2] vernietigd, het beroep tegen het besluit van 27 juli 2010 gegrond verklaard voor zover daarbij aan het ontslagbesluit niet alsnog een ontslagregeling is verbonden, dit besluit in zoverre vernietigd, het nieuwe besluit op bezwaar van 20 december 2011 vernietigd, aan verzoeker toegekend de garantie op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), een aanvullende uitkering als bedoeld in de artikelen 10d:10 en volgende van de CAR/UWO en een nawettelijke uitkering als bedoeld in de artikelen 10d:12 en volgende van de CAR/UWO en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit op bezwaar van 27 juli 2010.
1.3.
Bij uitspraken van 18 juli 2013 [3] en 18 juni 2015 [4] heeft de Raad twee eerdere verzoeken om herziening van de uitspraak van 2 augustus 2012 - betrekking hebbende op de beslissingen van de Raad over de beoordeling en het ontslag van verzoeker - afgewezen. En bij uitspraak van 20 oktober 2016 [5] heeft de Raad de weigering van het college om terug te komen van het ontslag van verzoeker in stand gelaten.
2.1.
Het nu voorliggende verzoek om herziening ziet op de door de Raad getroffen ontslagregeling.
2.2.
Met dit verzoek wil appellant bereiken dat de Raad zijn uitspraak van 2 augustus 2012 herziet, alsnog oordeelt dat het college een overwegend aandeel in het ontstaan en het voortbestaan van de verstoorde werkverhouding heeft gehad en het college daarom alsnog opdraagt om een ontslagvergoeding aan hem te betalen. Appellant voelt zich in zijn eer en integriteit aangetast en wil worden gerehabiliteerd.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De motivering van het oordeel van de Raad over het ontslag op andere gronden als zodanig is opgenomen in de aan de uitspraak van 2 augustus 2012 voorafgegane tussenuitspraak van de Raad van 3 november 2011, 10/294 AW-T, 10/6969 AW-T, 11/2061 AW-T [6] . De Raad ziet deze tussenuitspraak voor de beoordeling van het verzoek om herziening als één geheel met de einduitspraak. De Raad zal het verzoek om herziening daarom beoordelen als een verzoek om herziening van zowel de (eind)uitspraak van 2 augustus 2012 als de tussenuitspraak van 3 november 2011.
3.2.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3.
Voorop staat dat naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van
11 september 2018 [7] ) het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven is om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 3.2, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.4.
Verzoeker heeft als nieuw feit als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht een brief van het college van 15 september 2009 aan de gemeenteraad (collegebrief) en de Klachtenregeling ongewenst gedrag van maart 2012 (Klachtenregeling) waarmee hij naar eigen zeggen bekend is geraakt in 2016 respectievelijk mei 2020.
3.5.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de collegebrief en de Klachtenregeling, als ze voor de uitspraak van de Raad bekend zouden zijn geweest, op het punt van de minimum-ontslagregeling hadden kunnen leiden tot een andere uitspraak. Hij heeft daartoe betoogd dat uit de collegebrief blijkt dat het college ook al voordat zijn functioneren was beoordeeld, aanstuurde op zijn ontslag. Zo bezien heeft het college een valse voorstelling gegeven van de redenen die tot zijn ontslag hebben geleid. Volgens verzoeker moet hieruit worden geconcludeerd dat het college een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en het voortbestaan van de verstoorde verhoudingen en daarom niet had kunnen volstaan met de minimum-ontslagregeling. Verzoeker heeft verder betoogd dat hij, als het college hem destijds op de hoogte had gesteld van de Klachtenregeling, een klacht had kunnen indienen en een beslissing daarop had kunnen verkrijgen. Ook dit zou volgens verzoeker hebben kunnen leiden tot een ander oordeel over de minimum-ontslagregeling.
3.6.
De Raad is, met het college en anders dan verzoeker, van oordeel dat niet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is voldaan. Daargelaten de vraag of de collegebrief en/of de Klachtenregeling voor de uitspraak van de Raad bij verzoeker redelijkerwijs niet bekend konden zijn en is voldaan aan de voorwaarde van onderdeel b van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, zijn de collegebrief en de Klachtenregeling geen feiten of omstandigheden die, indien zij eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Daartoe overweegt de Raad het volgende. De collegebrief is een vertrouwelijke reactie van het college op een brief van verzoeker aan de gemeenteraad waarin hij de gemeenteraad (vanuit zijn visie) heeft ingelicht over het ontstane arbeidsconflict en de aanleiding daarvoor. Gelet op de actie van verzoeker is het - hoe ongebruikelijk wellicht ook - begrijpelijk en te billijken dat het college heeft gemeend zijn kant van het verhaal aan de gemeenteraad te moeten laten weten. De Raad volgt verzoeker niet in zijn stelling dat uit de collegebrief blijkt dat het college een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven waar het college later heeft gemeend verzoeker primair vanwege ongeschiktheid voor zijn functie te ontslaan. Dat het college ten tijde van de collegebrief aanstuurde op een ontslag op andere gronden belet het college niet om uiteindelijk te kiezen voor een andere primaire ontslaggrond. Wat betreft de Klachtenregeling overweegt de Raad dat niet valt in te zien dat het bestaan van de Klachtenregeling dan wel het gebruikmaken daarvan door verzoeker tot een andere uitspraak van de Raad had kunnen leiden. De Raad ziet in de collegebrief en de Klachtenregeling, mede gelet op dat wat de Raad in overweging 3.10 van zijn uitspraak van 2 augustus 2012 over de rol van verzoeker heeft overwogen, dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het college een overwegend aandeel in het bestaan en het voortbestaan van de verstoorde verhoudingen heeft gehad en dat tot een ruimere ontslagregeling had moeten worden gekomen. De Raad merkt ten slotte nog op - ter voorlichting van appellant en met zijn wens om gerehabiliteerd te worden in gedachte - dat wat de Raad in overweging 3.10 van zijn uitspraak van 2 augustus 2012 heeft overwogen, niet betekent dat het college geen enkele blaam treft voor het bestaan en het voortbestaan van de verstoorde verhoudingen.
3.7.
Uit 3.6 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4.1.
Het college heeft verzocht verzoeker te veroordelen in de door het college voor dit verzoek gemaakte proceskosten wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het college heeft daartoe gewezen op de onder 1.3 vermelde verzoeken om herziening en de uitspraak van de Raad over het verzoek om intrekking van het ontslagbesluit. Hierin ziet de Raad onvoldoende grond om te oordelen dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De twee eerdere verzoeken om herziening en het verzoek om intrekking van het ontslagbesluit hadden immers geen betrekking op de door de Raad bij de uitspraak van 2 augustus 2012 getroffen ontslagregeling. Deze is pas in het nu voorliggende verzoek om herziening aan de orde gesteld.
4.2.
Ook anderszins bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Al-Zubaidi

Voetnoten

1.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:CRVB:2012:BX3521.
2.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:RBROE:2010:4488.
3.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:CRVB:2013:1058.
4.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:CRVB:2015:1952.
5.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:CRVB:2016:3975.
6.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:CRVB:2011:1023.
7.Te vinden op www.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:CRVB:2018:2791.