ECLI:NL:CRVB:2021:2610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant had zich per 14 februari 2011 ziek gemeld met klachten als gevolg van sarcoïdose en psychische problemen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 5 december 2016 geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw, ondanks zijn klachten. Appellant stelde dat hij de zitting bij de rechtbank niet had kunnen bijwonen door miscommunicatie met zijn gemachtigde, wat zijn belangen zou hebben geschaad. De Raad oordeelde dat deze miscommunicatie voor risico van appellant kwam, aangezien zijn gemachtigde wel ter zitting was verschenen.
De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv gevolgd, waarbij een deskundige was ingeschakeld die de FML en de urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week bevestigde. De deskundige concludeerde dat appellant medisch geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant per 5 december 2016 geen recht meer had op ZW-uitkering, en dat de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond had verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van gronden, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant.