ECLI:NL:CRVB:2021:2609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20/1121 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en deskundigenoordeel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 7 februari 2020 geoordeeld dat de Ziektewetuitkering van betrokkene ten onrechte was beëindigd per 8 mei 2017. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige, psychiater J. Blank-Constant, die concludeerde dat betrokkene op de datum in geding niet inzetbaar was voor arbeid en geen benutbare mogelijkheden had. Het Uwv betwistte deze conclusie en voerde aan dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden, zoals vastgelegd in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit.

De Raad overwoog dat de bepaling in het Schattingsbesluit zich richt tot de verzekeringsarts en dat de Raad, noch de door hem geraadpleegde deskundige, bij de vaststelling van de feiten aan deze bepaling gebonden zijn. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en voldoende gemotiveerd. De deskundige had toegang tot alle relevante medische gegevens en had betrokkene zelf onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de deskundige.

De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv ten onrechte de Ziektewetuitkering had beëindigd. Het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.496,- en er werd een griffierecht van € 532,- opgelegd. De Raad droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen, waarbij het beëindigingsbesluit van 28 maart 2017 herroepen moest worden en de Ziektewetuitkering per 8 mei 2017 voortgezet moest worden.

Uitspraak

20.1121 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 februari 2020, 18/950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Zitting heeft: mr. H.G. Rottier
Griffier: D.S. Barthel
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.496,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 532,-.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het hoger beroep is ingesteld door het Uwv en ziet op de beëindiging van de Ziektewetuitkering van betrokkene per 8 mei 2017. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hoger beroep van betrokkene gegrond verklaard. De rechtbank heeft een deskundige, psychiater J. Blank-Constant, benoemd die betrokkene heeft onderzocht en haar bevindingen heeft vastgelegd in een deskundigenbericht van 17 april 2019. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in haar oordeel dat betrokkene op de datum in geding, 8 mei 2017, geheel niet inzetbaar was voor arbeid en geconcludeerd dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden had. Het Uwv betwist deze conclusie omdat betrokkene volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de voorwaarden waaronder geen benutbare mogelijkheden worden aangenomen zoals voorvloeien uit artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit.
2. In artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit is bepaald wanneer van een arbeidskundig onderzoek kan worden afgezien. Dit is onder meer aan de orde indien uit onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft. In het vijfde lid is weergegeven wanneer hiervan sprake is. In een vergelijkbare zaak, waarin de Raad op 13 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH6080, uitspraak heeft gedaan, had het Uwv ook aangevoerd dat betrokkene niet voldeed aan de in artikel 2, vijfde lid, van het Schatingsbesluit vervatte criteria om van geen benutbare mogelijkheden te kunnen spreken. Hierover heeft de Raad overwogen dat deze bepaling zich richt tot de verzekeringsarts en dat de Raad, noch de door hem geraadpleegde deskundige, bij de vaststelling van de feiten aan deze bepaling zijn gebonden. In het onderhavige geschil ziet de Raad geen aanleiding om van deze rechtspraak af te wijken.
3. Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechtbank het oordeel van de deskundige mocht volgen. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel kunnen rechtvaardigen (uitspraak van de Raad van 14 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3654). Ook in dit geval is er geen reden om een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen en kan het rapport van de onafhankelijke deskundige worden gevolgd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en voldoende is gemotiveerd. Deskundige Blank-Constant had de beschikking over alle relevante medische gegevens. Bovendien heeft zij betrokkene zelf onderzocht en is betrokkene onderzocht door klinisch neuropsycholoog R. van Oort. De deskundige heeft haar medische bevindingen voldoende gemotiveerd en is op zorgvuldige en voldoende inzichtelijke wijze tot haar standpunt gekomen.
4. Dit betekent dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het Uwv heeft ten onrechte de Ziektewetuitkering van betrokkene per 8 mei 2017 beëindigd. Het Uwv zal, zoals door de rechtbank opgedragen, een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene tegen deze beëindiging moeten nemen. Deze beslissing op bezwaar kan slechts inhouden dat het beëindigingsbesluit van 28 maart 2017 wordt herroepen en de Ziektewetuitkering van appellant per 8 mei 2017 wordt voortgezet.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die betrokkene in hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.494,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
6. Er is aanleiding om van het Uwv een griffierecht te heffen van € 532,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) D.S. Barthel (getekend.) H.G. Rottier