ECLI:NL:CRVB:2021:2609
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging Ziektewetuitkering en deskundigenoordeel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 7 februari 2020 geoordeeld dat de Ziektewetuitkering van betrokkene ten onrechte was beëindigd per 8 mei 2017. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige, psychiater J. Blank-Constant, die concludeerde dat betrokkene op de datum in geding niet inzetbaar was voor arbeid en geen benutbare mogelijkheden had. Het Uwv betwistte deze conclusie en voerde aan dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden, zoals vastgelegd in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit.
De Raad overwoog dat de bepaling in het Schattingsbesluit zich richt tot de verzekeringsarts en dat de Raad, noch de door hem geraadpleegde deskundige, bij de vaststelling van de feiten aan deze bepaling gebonden zijn. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en voldoende gemotiveerd. De deskundige had toegang tot alle relevante medische gegevens en had betrokkene zelf onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de deskundige.
De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv ten onrechte de Ziektewetuitkering had beëindigd. Het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.496,- en er werd een griffierecht van € 532,- opgelegd. De Raad droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen, waarbij het beëindigingsbesluit van 28 maart 2017 herroepen moest worden en de Ziektewetuitkering per 8 mei 2017 voortgezet moest worden.