ECLI:NL:CRVB:2021:2590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
20/1617 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de kostendelersnorm in het kader van de Toeslagenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 29 april 2019 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had een aanvraag voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant als woningdeler was aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt onderschreven.

De Raad oordeelt dat de gronden die de appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft gemotiveerd op deze gronden ingegaan en de appellant heeft geen nieuwe redenen aangedragen die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt dat de appellant terecht als woningdeler is aangemerkt volgens artikel 2, zevende lid, van de TW, en dat hij geen gegevens heeft overgelegd die aantonen dat hij onder de uitzondering van het negende lid van dit artikel valt. Hierdoor slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is er geen ruimte voor een schadevergoeding of een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 1617 TW

Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 april 2020, 19/3158 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 29 april 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Appellant betaalt vanaf 1 januari 2019 per maand een eigen bijdrage aan het CAK, omdat hij woont in een beschermde woonvorm van de instantie Met GGZ. Appellant heeft op 1 juli 2019 een aanvraag om toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ingediend. Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant als woningdeler is aangemerkt. Gezien de hoogte van de WIA-uitkering komt hij niet in aanmerking komt voor een toeslag.
1.3.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juli 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kostendelersnorm, als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de TW, van toepassing is. De kostendelersnorm houdt in dat alleenstaande meerderjarigen die in dezelfde woning wonen minder toeslag krijgen dan mensen die alleen in een woning wonen. Appellant woont in een beschermde woonvorm van de instantie Met GGZ. Het Uwv heeft navraag gedaan bij Met GGZ en heeft vastgesteld dat de woonkamer, badkamer en het toilet worden gedeeld met andere bewoners. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant geen zelfstandige woning bewoont omdat appellant wezenlijke woonfuncties deelt met de andere bewoners van het complex. De rechtbank heeft het Uwv verder gevolgd in het standpunt dat van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2, negende lid, van de TW geen sprake is, omdat niet gebleken is van een commerciële relatie met een medebewoner als (onder)verhuurder, (onder)huurder, kostgever of kostganger. Appellant huurt weliswaar samen met zijn medebewoners woonruimte van dezelfde verhuurder, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daarvoor ook afzonderlijk een commerciële huurprijs betalen. De enkele stelling dat bewoning berust op een indicatie voor beschermd wonen is daartoe onvoldoende.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel sprake is van zelfstandige woonruimte. Hij wijst erop dat de verschillende ruimtes in het pand niet voor alle inwonende mensen toegankelijk zijn. Er is weliswaar een gezamenlijke entree, maar dit is vergelijkbaar met een appartementencomplex. Bovendien wordt geen was- en slaapgelegenheid gedeeld en ook de kosten van levensonderhoud worden niet gedeeld. Voorts is volgens appellant in zijn geval sprake van een uitzondering op de toepassing van de kostendelersnorm.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 2, zevende lid, van de TW, zoals dat luidde op 1 juli 2019, heeft recht op toeslag een ongehuwde die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. indien hij 21 jaar of ouder is en per dag een inkomen heeft dat lager is dan: € 35,52.
Op grond van artikel 2, negende lid, van de TW, zoals dat luidde op 1 juli 2019, worden tot de personen, bedoeld in het zevende lid, niet gerekend:
(…)
c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de toeslaggerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de toeslaggerechtigde een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger,
(…)
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellant is terecht als woningdeler in de zin van artikel 2, zevende lid, van de TW aangemerkt en heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij valt onder de in het negende lid van dit artikel genoemde uitzondering.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor een schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en
M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
(getekend) E.J.J.M Weyers
(getekend) S.C. Scholten