ECLI:NL:CRVB:2021:258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onroerend goed en drugshandel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) vanaf 10 november 2010. Naar aanleiding van een melding van de politie in januari 2016, dat de appellant was aangehouden voor drugshandel, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek onthulde dat de appellant onroerend goed bezat in Turkije, waarvan de waarde boven de vermogensgrens lag. De rechtbank oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn vermogen en de inkomsten uit drugshandel. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat de waarde van zijn onroerend goed was gedaald onder de vermogensgrens. Bovendien was er voldoende bewijs uit het strafrechtelijke dossier dat de appellant inkomsten had uit drugshandel. De Raad oordeelde dat de appellant niet in staat was om aan te tonen dat hij geen recht had op bijstand, en dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen terecht was. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.