In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H.F. de Jong, heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en heeft zich beperkt tot het herhalen van eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van appellant voor jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) terecht was afgewezen, omdat de beoogde begeleider, de zwager van appellant, niet voldeed aan de eisen voor professionele begeleiding. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de aanvraag voor pgb terecht is afgewezen, waarbij gespecialiseerde ambulante begeleiding is toegekend voor vier uur per week in de vorm van zorg in natura.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met minder dan zes maanden en kent een schadevergoeding van € 500,- toe aan appellant, te betalen door de Staat der Nederlanden. Tevens wordt de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 374,-. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten.