ECLI:NL:CRVB:2021:2448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/1164 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewetuitkering per 27 december 2017 te beëindigen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant voerde aan dat er nieuwe feiten waren die rechtvaardigden dat het Uwv zijn besluit moest herzien, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte informatie geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden opleverde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1164 ZW

Datum uitspraak: 29 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 februari 2020, 19/4482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C.A. Schulpen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Arslan. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 20 december 2017, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
25 januari 2018, heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 27 december 2017 beëindigd omdat hij arbeidsgeschikt is geacht voor zijn eigen werk als koerier/bezorger van waterflessen. Bij uitspraak van 20 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7154, heeft de rechtbank Den Haag het tegen het besluit van
25 januari 2018 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Op 29 januari 2019 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 20 december 2017, omdat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die rechtvaardigen om dit besluit te herzien. Daartoe heeft hij verwezen naar een verslag van een radioloog van
17 september 2018. Naar aanleiding van dit verzoek is een bedrijfsarts van het Uwv in een rapport van 5 februari 2019 tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten. Bij besluit van 14 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 30 augustus 2011. Bij besluit van 20 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 april en 19 juni 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het herzieningsverzoek op goede gronden op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft afgewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de door appellant ingebrachte stukken geen enkele aanwijzing vormen voor afwijkingen ten tijde van de datum in geding. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd biedt geen grond de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – die inzichtelijk en overtuigend zijn gemotiveerd – in twijfel te trekken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De motivering van het Uwv bevat innerlijke tegenstrijdigheden, nu het Uwv onderschrijft dat appellant nieuwe klachten heeft maar toch stelt dat deze klachten geen grond bieden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Er is volgens appellant wel degelijk sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Met het stellen van een diagnose bestaat er nu helderheid over de oorzaak en de ernst van de klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van
20 december 2017 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.1.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer zijn uitspraak van 30 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674) kunnen nieuwe stukken ter onderbouwing van de ingenomen stellingen uiterlijk in de bezwaarfase worden ingebracht.
4.2.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Er wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. De overwegingen die door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.2.
De enkele omstandigheid dat voor een deel van de klachten van appellant inmiddels een diagnose is gesteld, kan niet worden aangemerkt als een novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Blijkens het rapport van 24 januari 2018 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep R.H.M. Geerdes bij zijn beoordeling al rekening gehouden met de rug-, schouder- en heupklachten van appellant. Dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 12 april, 19 juni en 18 augustus 2019 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de door appellant ingebrachte gegevens – waaronder verslagen van een fysiotherapeut van
13 februari 2018, een orthopeed van 9 augustus 2018 en 17 april 2019, een radioloog van
17 september 2018 en een neurochirurg van 11 maart 2019 – geen aanleiding geven om aan te nemen dat de beperkingen op de datum in geding ernstiger waren dan in 2018 is aangenomen en dus niet te beschouwen zijn als nieuwe feiten. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
De overwegingen 4.2.1 en 4.2.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Kokhuis