ECLI:NL:CRVB:2021:2436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/1756 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en ontslag van ambtenaar na plichtsverzuim en schorsing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag van een ambtenaar, die werkzaam was bij het Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC). De Raad oordeelt dat de schorsing van de ambtenaar terecht was, gezien de ernstige incidenten die zich hadden voorgedaan, waaronder het stiekem inloggen op de computer van een collega en het wegnemen van een externe harde schijf. De Raad concludeert dat de gedragingen van de ambtenaar voldoende grond vormen voor de disciplinaire straf van ontslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Raad van bestuur niet voldoende bewijs had voor het plichtsverzuim, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze conclusie verworpen. De Raad stelt dat de ambtenaar zich op onwetenschappelijke wijze heeft gedragen, wat de integriteit van het onderzoek heeft aangetast. Het hoger beroep van de Raad van bestuur slaagt, terwijl het incidenteel hoger beroep van de ambtenaar niet slaagt. De Raad bevestigt de schorsing en het ontslag, en verklaart het beroep van de ambtenaar tegen de weigering van toegang tot de digitale werkomgeving en het verstrekken van privébestanden niet-ontvankelijk.

Uitspraak

20.1756 AW, 20/1757 AW, 20/2794 AW, 20/2795 AW

Datum uitspraak: 30 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 april 2020, 19/2165, 18/6232 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Erasmus MC (raad van bestuur)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De raad van bestuur heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.W.C. van Kleef incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
De raad van bestuur heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D. Aiken en dr. E.G. Mik. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kleef.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
2.1.
Voor een uitgebreide weergave van de voorgeschiedenis en de achtergrond van deze zaak verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier daarom met het volgende.
2.2.
Betrokkene was sinds 1 mei 2014 als [naam functie 1] en sinds 1 augustus 2015 als [naam functie 2] werkzaam op het [naam afdeling] van het Erasmus MC.
2.3.
Naar aanleiding van een aantal incidenten is een onderzoek gestart. Om rust te creëren op de werkvloer en om ongestoord onderzoek te kunnen doen heeft de raad van bestuur bij besluit van 7 september 2017 met toepassing van artikel 10.2, eerste lid, van de Collectieve arbeidsovereenkomst UMC (Cao UMC) betrokkene per 5 september 2017 voor twee maanden geschorst, hem de toegang tot zijn computeraccount en het Erasmus MC ontzegd en hem verboden contact te hebben met collega’s. Bij besluiten van 21 november 2017, 16 januari 2018, 27 maart 2018 en 26 juni 2018 zijn deze maatregelen verlengd.
2.4.
De raad van bestuur heeft geweigerd om betrokkene toegang te geven tot de digitale omgeving “Mijn Erasmus MC” en om betrokkene kopieën van privébestanden op zijn werkcomputer te verstrekken.
2.5.
Na het voornemen aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van zijn zienswijze heeft de raad van bestuur betrokkene bij besluit van 10 september 2018 met toepassing van artikel 11.2, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 11.2.3, van de Cao UMC per 11 september 2018 primair wegens zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en subsidiair met toepassing van artikel 12.12 van de Cao UMC ontslag op andere gronden verleend. Aan het plichtsverzuim is ten grondslag gelegd dat betrokkene op 17 augustus 2017 stiekem met gebruikmaking van zijn pcb-account heeft ingelogd op de computer van de feitelijk manager en zijn feitelijk leidinggevende R, bestanden van hem heeft geopend en heeft geprobeerd de schuld van deze actie af te schuiven op R (gedraging I), dat betrokkene op 18 augustus 2017 stiekem de externe harde schijf van R heeft weggenomen, mee naar huis heeft genomen en pas na herhaald aandringen heeft bekend dat hij de schijf heeft weggenomen (gedraging II) en, ten slotte, dat betrokkene vier soorten onregelmatigheden heeft gepleegd bij de verwerking van de onderzoeksgegevens van de door hem uitgevoerde [werkzaamheden] (gedraging III). De Raad verwijst voor de context van de verweten gedragingen en een beschrijving van de in dat verband relevante gebeurtenissen naar de overwegingen 1.2 en 5.3 tot en met 5.5 van de aangevallen uitspraak.
2.6.
Bij besluit van 2 november 2018 (bestreden besluit 1) heeft de raad van bestuur de tegen de schorsingsbesluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit tot weigering van de toegang tot “Mijn Erasmus MC” en verstrekking van kopieën van privébestanden niet-ontvankelijk verklaard.
2.7.
Bij besluit van 22 maart 2019 (bestreden besluit 2) heeft de raad van bestuur het tegen het ontslagbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover daarbij het strafontslag is gehandhaafd, het ontslagbesluit in zoverre herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van bestreden besluit 2. Voorts heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 met betrekking tot het besluit tot afwijzing van het verzoek om toegang tot “Mijn Erasmus MC” en verstrekking van kopieën van privébestanden niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor zover gericht tegen de schorsingsbesluiten ongegrond verklaard, de raad van bestuur veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.100,- en bepaald dat de raad van bestuur het door betrokkene betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is naar aanleiding van de incidenten voldoende duidelijk dat de raad van bestuur een concrete verdenking had van plichtsverzuim waardoor aan de integriteit van betrokkene moest worden getwijfeld en het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen was geschaad. De raad van bestuur heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het onder die omstandigheden niet aanvaardbaar was dat betrokkene zijn werkzaamheden bleef verrichten en mocht hem daarom schorsen.
3.3.
De raad van bestuur had naar het oordeel van de rechtbank – de ter zitting door de raad van bestuur als belangrijkste aangemerkte – gedraging III niet aan het strafontslag ten grondslag mogen leggen nu de gegevens waarop deze tegengeworpen gedraging is gebaseerd door betrokkene nog niet beschikbaar waren gesteld en openbaar waren gemaakt. Niet uitgesloten kan worden dat de onderzoeksgegevens door betrokkene nog verder bewerkt en verwerkt moesten worden. Gelet hierop kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat betrokkene onregelmatigheden heeft gepleegd bij de verwerking van de onderzoeksgegevens. De gedragingen I en II heeft betrokkene niet betwist. Deze gedragingen moeten echter, zoals betrokkene heeft gesteld, worden bezien in het kader van de verstoorde verhoudingen tussen partijen. Van belang is dat – hoewel de omstandigheden waaronder dat is gebeurd iets anders zijn – ook R zonder toestemming heeft ingelogd op de computer van betrokkene maar daarvoor niet is berispt. De gedragingen I en II zijn gelet op alle feiten en omstandigheden in dit geval onvoldoende om tot (zeer) ernstig plichtsverzuim te concluderen. Het onvoorwaardelijk strafontslag kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven.
3.4.
De raad van bestuur heeft – aldus de rechtbank – verder in redelijkheid kunnen vaststellen dat de arbeidsverhoudingen dermate verstoord zijn dat van een normale samenwerking geen sprake meer kan zijn. De wijze van communiceren en het gedrag van betrokkene met name jegens zijn begeleider R zijn sinds november 2016 onderwerp van zorg geweest. Het hoofd van [betrokkenes werkplek] , zijnde de leidinggevende van betrokkene, M, heeft betrokkene in een aantal gesprekken duidelijk gemaakt dat betrokkene dit onderdeel van zijn werkzaamheden diende te verbeteren. Onder meer uit de gedragingen I en II van betrokkene kan worden afgeleid dat een vertrouwensbreuk is ontstaan die in belangrijke mate aan betrokkene valt toe te schrijven. Gelet hierop is een onwerkbare situatie ontstaan en ook betrokkene heeft ter zitting erkend dat hij niet langer kan functioneren binnen de [naam afdeling] . De vertrouwensbreuk en het voortbestaan ervan zijn zo ingrijpend dat van de raad van bestuur geen inspanningen meer hoeven te worden verwacht om de arbeidsverhouding te herstellen en betrokkene zo mogelijk elders binnen het Erasmus MC te plaatsen. Het ontslag op andere gronden kan daarom naar het oordeel van de rechtbank in stand blijven. Er is geen reden om de voor betrokkene geldende uitkeringsregeling onvoldoende te achten nu er geen aanleiding is voor het oordeel dat de raad van bestuur een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de impasse die tot het ontslag heeft geleid.
3.5.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen de weigering om hem toegang te verlenen tot de digitale werkomgeving “Mijn Erasmus MC” en hem kopieën van privébestanden die hij op zijn werkcomputer heeft opgeslagen, te verstrekken, niet-ontvankelijk verklaard omdat betrokkene geen gronden heeft aangevoerd tegen het desbetreffende besluit van 17 april 2018. Het enkele verzoek van betrokkene op de zitting van de rechtbank om de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van de raad van bestuur in het bestreden besluit 1 op de bezwaargronden ontoereikend was, is – ook als het om een complex dossier gaat – onvoldoende om te kwalificeren als een beroepsgrond.
4.1.
Met het hoger beroep wil de raad van bestuur bereiken dat het primair ontslag, het strafontslag, alsnog in stand wordt gelaten.
4.2.
Met het incidentele hoger beroep wil betrokkene bereiken dat niet alleen het strafontslag maar ook het subsidiaire ontslag op andere gronden wordt herroepen. Verder wil hij dat de Raad oordeelt dat de schorsing en de verlengingen daarvan onterecht waren. Ten slotte wil betrokkene bereiken dat de raad van bestuur hem alsnog toegang geeft tot “Mijn Erasmus MC” en hem kopieën van privébestanden verstrekt.
5. De Raad oordeelt als volgt.
Schorsing en verlengingen
5.1.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende grond was om hem te schorsen en om de schorsing meerdere keren te verlengen. Volgens betrokkene zijn de raad van bestuur en de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan zijn belang om zijn werk te mogen voortzetten. Bovendien heeft de rechtbank slechts in algemene bewoordingen gewezen op de noodzaak van de schorsing en daardoor de verlengingen van de schorsing, die steeds weer een andere reden hadden, niet goed beoordeeld.
5.2.
De Raad volgt betrokkene niet in zijn standpunt dat er onvoldoende grond was om hem te schorsen en om de schorsing te verlengen. Wat er namelijk allemaal was gebeurd – de gang van zaken rondom de aanlevering van de data van het [onderzoek] , de twijfel over de integriteit van het onderzoek en de verkregen data, het inloggen door betrokkene op de computer van R en het wegnemen van de harde schijf van R – was zodanig ernstig dat de raad van bestuur mocht besluiten dat het (tijdelijk) niet langer verantwoord was dat betrokkene zijn werkzaamheden zou voortzetten. Verder is aannemelijk dat er tegelijkertijd uiteenlopende onderzoeken nodig waren om een juist en compleet beeld te kunnen krijgen van alle gebeurtenissen en om te bepalen welke gevolgen aan de gebeurtenissen moesten worden verbonden. De noodzaak van de schorsing bleef hierdoor bestaan en de verlengingen van de schorsing waren daarom terecht. De rechtbank heeft dat juist beoordeeld.
Ontslag
5.3.
De raad van bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat er, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel voldoende grond was om betrokkene de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Gedraging III had wel aan het strafontslag ten grondslag gelegd mogen worden en is, al dan niet in samenhang met de gedragingen I en II, voldoende om het strafontslag te kunnen dragen.
5.4.1.
De Raad is van oordeel dat de gedragingen I, II en III voldoende grond vormen om betrokkene de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Daartoe is het volgende van belang.
5.4.2.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de raad van bestuur gedraging III wel aan het strafontslag ten grondslag mocht leggen. Gedraging III is gebaseerd op vier soorten onregelmatigheden die zich door toedoen van betrokkene hebben voorgedaan bij de verwerking van de onderzoeksgegevens van de door hem uitgevoerde [werkzaamheden] . Betrokkene heeft erkend dat hij bepaalde data van een experiment heeft weggelaten en twee experimenten heeft toegevoegd aan de serie van achttien experimenten (onregelmatigheid 1). Ook heeft hij erkend dat hij niet alle meetwaarden van alle experimenten heeft gebruikt (onregelmatigheid 2). Volgens betrokkene heeft hij dit alles echter gedaan in overleg met zijn begeleider R. De Raad acht dit ongeloofwaardig en niet aannemelijk nu R dit heeft ontkend en hierover niets vermeld is in de [journaals] die van de experimenten moeten worden bijgehouden. Van het opmaken en bijhouden van [journaals] is overigens – in strijd met wat in de wetenschap betaamt – niet of nauwelijks gebleken. Betrokkene heeft zijn verklaring tegenover de gemotiveerde betwisting door R ook niet (nader) onderbouwd. In dit verband is verder niet zonder betekenis dat betrokkene steeds erg terughoudend is geweest in zijn reactie op de geconstateerde onregelmatigheden en weinig inzicht in (de voortgang van) zijn werkzaamheden en de (tussentijdse) resultaten daarvan heeft willen geven. Betrokkene heeft verder onvoldoende weersproken dat hij zogenoemde achtergrondcorrecties niet consistent heeft uitgevoerd (onregelmatigheid 3) en dat hij bij drie experimenten aan het einde van het experiment handmatig getallen heeft aangepast (onregelmatigheid 4). Volgens betrokkene kan hij deze beschuldigingen alleen weerleggen als hij inzage krijgt in alle onderzoeksgegevens. De Raad ziet echter niet in dat en hoe betrokkene de geconstateerde onregelmatigheden hiermee zou kunnen verklaren. Dat geldt te meer nu de [journaals], voor zover al opgesteld en bijgehouden, amper informatie bevatten, in ieder geval niet met betrekking tot de geconstateerde onregelmatigheden en ter verklaring daarvan. De Raad volgt daarom ook wat deze laatste twee soorten onregelmatigheden betreft, de raad van bestuur in de conclusie dat betrokkene zich op uiterst onwetenschappelijke wijze heeft gedragen en daardoor de integriteit van het onderzoek en de onderzoeksresultaten heeft aangetast. Gedraging III levert naar het oordeel van de Raad, anders dan de rechtbank heeft overwogen, daarom wel degelijk plichtsverzuim op.
5.4.3.
Naast gedraging III mocht de raad van bestuur ook de gedragingen I en II aan het strafontslag ten grondslag leggen. Betrokkene heeft ter zitting erkend deze gedragingen te hebben verricht. Maar volgens hem moeten ze worden beoordeeld tegen de achtergrond van de verstoorde verhoudingen met R en het zonder toestemming weghalen van data van de computer van betrokkene door R. Wat van dit laatste ook zij, dit doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene om zich als een goed ambtenaar te gedragen en zich te onthouden van ongeoorloofde en onbetamelijke gedragingen. De verstoorde verhoudingen en de actie van R nemen dan ook niet weg dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofde en onbetamelijke gedragingen, welke gedragingen plichtsverzuim opleveren.
5.5.
Betrokkene heeft in zijn incidenteel hoger beroep (ook) het ontslag op andere gronden betwist. Maar nu het strafontslag in stand wordt gelaten, komt de Raad aan een beoordeling van het ontslag op andere gronden niet meer toe.
Toegang tot “Mijn Erasmus MC” en verstrekken van kopieën van privébestanden
5.6.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zijn beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen de weigering om hem toegang te verlenen tot de digitale werkomgeving “Mijn Erasmus MC” en hem kopieën van privébestanden die hij op zijn werkcomputer heeft opgeslagen, te verstrekken, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.7.
De Raad volgt dit standpunt van betrokkene niet. De Raad is het met de rechtbank eens dat betrokkene in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit 1. De Raad neemt de overwegingen van de rechtbank op dit punt over. Overigens is ter zitting van de Raad gebleken dat de raad van bestuur betrokkene heeft aangeboden dat hij op de afgedrukte lijst van alle bestanden die op zijn werkcomputer staan, kon aangeven welke bestanden privé zijn en dat hij daarvan dan een kopie zou kunnen krijgen. Betrokkene heeft echter van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
5.8.
Uit 5.2, 5.4.1 tot en met 5.4.3, 5.5 en 5.7 volgt dat het hoger beroep van de raad van bestuur slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 maart 2019 (bestreden besluit 2) gegrond heeft verklaard, dit besluit heeft vernietigd, het ontslagbesluit heeft herroepen, heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 22 maart 2019, de raad van bestuur heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.100,- en heeft bepaald dat de raad van bestuur het door betrokkene betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt. De aangevallen uitspraak moet verder worden bevestigd voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 november 2018 (bestreden besluit 1) met betrekking tot het besluit tot afwijzing van het verzoek om toegang tot “Mijn Erasmus MC” en verstrekking van kopieën van privébestanden niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep tegen de schorsingsbesluiten ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 maart 2019 gegrond heeft verklaard, dit besluit heeft vernietigd, het ontslagbesluit heeft herroepen, heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 22 maart 2019, de raad van bestuur heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.100,- en heeft bepaald dat de raad van bestuur het door betrokkene betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 maart 2019 ongegrond;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en T. Avedissian en
E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R. van Doorn