ECLI:NL:CRVB:2021:2432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/636 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WW-uitkering en prepensioen

In deze zaak heeft verzoekster op 6 februari 2020 een verzoek om herziening ingediend tegen de uitspraak van de Raad van 14 november 2019, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv werd afgewezen. Het Uwv had bepaald dat het prepensioen van verzoekster vanaf 1 april 2017 zou worden afgetrokken van haar WW-uitkering. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing eerder bevestigd. Verzoekster stelt dat zij tijdens de eerdere zitting niet in staat was om alle relevante informatie aan te voeren en vraagt om een heroverweging van haar zaak. Het Uwv heeft echter aangevoerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak alleen kan worden herzien op basis van feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad benadrukt dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om onjuistheden in de feitelijke uitgangspunten te herstellen.

Uiteindelijk wordt het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoekster enkel verzoekt om heroverweging op basis van reeds bekende informatie. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier V.M. Candelaria, en is openbaar uitgesproken op 29 september 2021.

Uitspraak

20 636 WW

Datum uitspraak: 29 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 november 2019, nr. 18/4001 WW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft op 6 februari 2020 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 november 2019, nr. 18/4001 WW (ECLI:NL:CRVB:2019:3630).
Het Uwv heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich – met vooafgaand bericht – niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 16 juni 2017, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 24 oktober 2017, heeft het Uwv bepaald dat het bedrag van het prepensioen van verzoekster vanaf 1 april 2017 iedere maand wordt afgetrokken van haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het daartegen gerichte beroep van verzoekster is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 20 juni 2018, nr. 17/6816, ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 14 november 2019 bevestigd.
2.1.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat zij tijdens de (eerste) behandeling van de zaak ter zitting niet alles heeft kunnen aanvoeren en aantonen wat zij graag had gewild. Verzoekster is van mening dat haar een tweede kans moet worden gegeven om uit te leggen dat haar pensioen ten onrechte wordt verrekend met haar WWuitkering. Ter zitting heeft verzoekster verduidelijkt dat de wijze van korting door het Uwv van haar pensioen op haar WW-uitkering niet juist is.
2.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat er van nieuwe feiten of omstandigheden geen sprake is.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.3.
In wat verzoekster naar voren heeft gebracht, bestaat geen reden om het verzoek om herziening toe te wijzen. Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Zij heeft immers slechts verzocht om op basis van reeds bekende dan wel eerder door haar overgelegde informatie haar zaak te heroverwegen.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het verzoek om herziening wordt afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) V.M. Candelaria