ECLI:NL:CRVB:2021:2432
Centrale Raad van Beroep
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WW-uitkering en prepensioen
In deze zaak heeft verzoekster op 6 februari 2020 een verzoek om herziening ingediend tegen de uitspraak van de Raad van 14 november 2019, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv werd afgewezen. Het Uwv had bepaald dat het prepensioen van verzoekster vanaf 1 april 2017 zou worden afgetrokken van haar WW-uitkering. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing eerder bevestigd. Verzoekster stelt dat zij tijdens de eerdere zitting niet in staat was om alle relevante informatie aan te voeren en vraagt om een heroverweging van haar zaak. Het Uwv heeft echter aangevoerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak alleen kan worden herzien op basis van feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad benadrukt dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om onjuistheden in de feitelijke uitgangspunten te herstellen.
Uiteindelijk wordt het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoekster enkel verzoekt om heroverweging op basis van reeds bekende informatie. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier V.M. Candelaria, en is openbaar uitgesproken op 29 september 2021.