ECLI:NL:CRVB:2021:2423
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van het ouderdomspensioen van appellant in relatie tot de samenwonendenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het ouderdomspensioen van appellant, die in Zwitserland woont. Appellant ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 30 januari 2018 geïnformeerd dat hij vanaf 1 februari 2018 zou gaan samenwonen. De Svb besloot dat appellant recht had op een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, wat appellant niet accepteerde. Hij verzocht de Svb om herziening van dit besluit, maar de Svb weigerde dit, omdat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad benadrukte dat de samenwonendenregeling niet afhankelijk is van het recht op een ouderdomspensioen voor beide samenwonenden. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard en dat er geen aanleiding was om de hoogte van het ouderdomspensioen te wijzigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling tot vergoeding van proceskosten uitgesproken.