ECLI:NL:CRVB:2021:2414
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van nabestaandenuitkering en WAO-uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om de herziening van de nabestaandenuitkering van appellante, die sinds 1 oktober 2007 een uitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en daarnaast vanaf 21 juli 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de nabestaandenuitkering van appellante herzien, omdat bij de vaststelling van de hoogte van de WAO-uitkering onjuiste gegevens waren gebruikt. De Svb heeft de herziening van de nabestaandenuitkering per maart 2014 doorgevoerd, omdat de WAO-uitkering van appellante hoger was dan eerder bekend was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb niet van de gegevens in Suwinet had mogen afwijken, omdat deze als authentiek worden beschouwd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de Svb zich terecht heeft gebaseerd op de WAO-bedragen vóór verrekening en dat appellante had kunnen onderkennen dat zij teveel nabestaandenuitkering ontving. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond had verklaard, maar de herziening van de nabestaandenuitkering niet onredelijk achtte. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.