In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van de AOW-toeslag van een betrokkene. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de toeslag van de betrokkene beëindigd en een te veel betaalde toeslag teruggevorderd, omdat het inkomen van zijn partner te hoog was. De betrokkene had in zijn aanvraag aangegeven dat zijn partner naast loon ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, maar de Svb had bij de berekening van de toeslag alleen rekening gehouden met het loon van de partner. De Raad oordeelde dat de Svb niet consistent had gehandeld in de toepassing van haar beleid en dat de herziening met volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk was. De Raad heeft de Svb opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de betrokkene, waarbij de herziening beperkt moet worden. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid bij het vaststellen van het inkomen van partners in het kader van de AOW-toeslag en de noodzaak voor de Svb om bij twijfel navraag te doen. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet kon weten dat zijn toeslag onjuist was berekend, en dat de Svb had moeten inzien dat de gegevens niet volledig waren. De uitspraak is gedaan op 20 mei 2021, na een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag.