ECLI:NL:CRVB:2021:2402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
19/3848 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake beëindiging ZW-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die in de periode van 11 augustus 2017 tot en met 4 september 2017 een WW-uitkering ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. De Raad oordeelde dat er geen sprake meer was van een financieel procesbelang, aangezien appellant inmiddels een loongerelateerde WIA-uitkering had ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het standpunt van appellant dat er nog steeds procesbelang zou zijn vanwege een psychiatrische expertise van psychiater Kondakçi werd niet onderschreven. De Raad concludeerde dat de toekomstige onzekere gebeurtenis van een herkeuring onvoldoende actueel belang vormde voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Gelet op het tijdsverloop en nieuwe besluitvorming was er geen procesbelang meer bij de beoordeling van het hoger beroep, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

19/3848 ZW
Datum uitspraak: 24 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juli 2019, 19/274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Akbaba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben vragen van de Raad over het (proces)belang beantwoord.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 16 december 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akbaba en K. Manuelyan, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker in een shoarmazaak voor 40 uur per week. Op 25 december 2015 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld met neurologische en psychische klachten. Zijn dienstverband is 1 april 2016 geëindigd. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 april 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv bij besluit van 10 mei 2017 heeft vastgesteld dat appellant per 2 mei 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 augustus 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.4.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 8 november 2017 heeft het Uwv, in afwijking van de beslissing op bezwaar van 10 augustus 2017, de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 11 augustus 2017.
1.5.
Bij uitspraak van 20 februari 2018 heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar van 8 november 2017 vernietigd, waarbij het Uwv is opgedragen een diagnostisch onderzoek te laten verrichten en daarna een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2017 is niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Bij besluit van 4 december 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant (wederom) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een psychiatrische expertise van H. Kondakçi van 6 augustus 2018 en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 augustus 2018.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de motivering in het rapport van psychiater Kondakçi overtuigend is en dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant per 11 augustus 2017 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuiste conclusies heeft getrokken uit het rapport van psychiater Kondakçi en daardoor onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant geen (financieel en/of actueel) procesbelang meer heeft. Daarbij wijst het Uwv erop dat appellant vanaf 11 augustus 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen en dat aan appellant, naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding, met ingang van 5 september 2017, opnieuw een ZW-uitkering is toegekend. Vervolgens is met ingang van 16 januari 2018 aan appellant een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Verder heeft het Uwv erop gewezen dat bij iedere toekomstige beoordeling de klachten en beperkingen van een verzekerde opnieuw door een verzekeringsarts beoordeeld worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren daarvan voor die indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2098).
4.3.
In geding is de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 11 augustus 2017.
4.3.1.
Gelet op de gemotiveerde toelichting van het Uwv en het verhandelde ter zitting is niet langer in geschil dat, nu appellant in de periode van 11 augustus 2017 tot en met 4 september 2017 een WW-uitkering heeft ontvangen en aan hem per einde wachttijd een loongerelateerde WIA-uitkering is toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, geen sprake meer is van een financieel procesbelang.
4.3.2.
Het standpunt van appellant dat inhoudelijk gezien nog sprake is van een procesbelang omdat zich in het dossier een psychiatrische expertise van Kondakçi bevindt waarin appellant zich niet kan vinden wordt niet onderschreven. Op zich is juist dat appellant na herkeuring in de toekomst mogelijk een belang zal kunnen krijgen bij de beoordeling van het standpunt van het Uwv over het rapport van psychiater Kondakçi. Deze toekomstige onzekere gebeurtenis vormt evenwel onvoldoende actueel belang voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep (zie de uitspraak van de Raad van 1 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6367). Bovendien gaat het bij een eventueel toekomstige beoordeling om een andere in geding zijnde datum, zodat het Uwv zich, mede gelet op het tijdsverloop, daarbij niet kan baseren op het medisch onderzoek dat voorafgaand aan het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Appellant heeft alsdan de mogelijkheid de resultaten van een eventueel nieuw medisch onderzoek en de besluitvorming die daarop wordt gebaseerd (ten volle) aan te vechten (zie de uitspraak van de Raad van 5 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1230). De medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum heeft volgens vaste rechtspraak immers alleen betekenis voor de beoordeling van het recht op die datum. Daarmee staat het appellant dus vrij om in het kader van beoordelingen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid die met betrekking tot een datum na 11 augustus 2017 mogelijk zullen plaatsvinden, alle relevant geachte medische bezwaren aan te voeren, ook de bezwaren die in deze procedure tegen het rapport van psychiater Kondakçi zijn aangevoerd. Ook in deze zin is er derhalve geen procesbelang (zie de uitspraak van de Raad van 2 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8142).
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen volgt dat ten gevolge van tijdsverloop en nieuwe besluitvorming procesbelang bij de beoordeling van het hoger beroep is komen te vervallen. Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) H. Spaargaren